Kleinigheden.
Een voorname dame had een groot gezelschap bij zich genoodigd. Onder het spel werd zij buiten geroepen en liet hare gouden snuifdoos staan. Toen zij terug kwam, was de doos weg. Allen waren daarover verbaasd en niemand kon begrijpen, waar de doos gebleven was, daar er toch in dien tusschentijd geen vreemde tegenwoordig geweest was. Eindelijk sprak het kleine, zesjarige dochtertje der huisvrouw: ‘Lieve moeder, Mevrouw N. heeft er een snuifje uitgenomen en haar toen bij zich gestoken’. - Daarop richtten zich alle oogen op Mevrouw N. Maar deze zeide zonder verbleeken of blozen: ‘Dat kan wel zijn, ik ben met mijne gedachten dikwijls afwezig’, en haalde de doos te voorschijn. - ‘mevrouw’ - besloot de gastvrouw, ‘wees zoo goed, in 't vervolg ook afwezig te zijn met uw persoon!’
***
De zoon van een rijk koopman kwam van de hoogeschool t' huis, om zijne ouders te bezoeken. Toen er 's avonds twee duiven op tafel waren, zeide hij tot hen, dat hij door de logica der rekenkunde kon bewijzen, dat er drie waren. De zoon sprak daarop: ‘Dat is een en dat zijn er twee; een en twee is drie.’ De vader antwoordde: ‘Nu, daar gij dit zoo netjes hebt uitgedacht, zoo zal uw moeder de eerste duif hebben; ik zal de tweede nemen, en de derde moogt gij om uwe geleerdheid voor u zelf behouden.’
***
Op een groot bal dat in de salons eener voorname familie te Brussel gegeven werd, bevond zich ook een student, die het zoontje des huizes door het onderwijzen der doode talen het leven verbitterde. De student, een arme tobber, was letterlijk verblind van al den luister, die bij dit feest werd ten toon gespreid, en voornamelijk was het buffet, waarnaar hij met reikhalzend verlangen telkens den blik richtte. Wat hij anders slechts achter de glazen der winkels zag, fazanten, zeldzame zeevisschen enz., dat lag en zwom nu in allerlei ragoûts en sausen. De student was van verrukking buiten zich zelven, en deed zich aan al die heerlijkheden wel wat al te veel te goed, wat hem echter niet kwalijk was te nemen. Eindelijk wilde hij aftrekken: de champagne had hem zoo buitengewoon goed gesmaakt, dat hij niets liever wenschte dan zulk eene flesch met zilveren capsule de zijne te noemen. De stemming, waarin de wijn hem gebracht had, liet hem niet lang tijd tot beraadslaging. Onverschrokken liep hij op het buffet toe, greep eene champagne-flesch, stak haar in den achterzak van zijn frak en zocht met den zoeten buit te ontkomen. Bij de deur der zaal ontmoette hem tot zijn ongeluk de dochter des huizes, die hem tegenhoudt met de vraag, of hij zich dan niet vermaakte, daar hij nu reeds het bal wilde verlaten. De student stamelde in de grootste verlegenheid eenige verontschuldigingen; het goedhartige meisje echter meende, dat hij zich misschien beleedigd voelde, omdat niemand zich om hem bekommerd had, en in eene opwelling van grootmoedigheid zeide ze: ‘Neen, mijn lieve heer studiosus, daar komt gij zoo niet af; ik laat u niet gaan, eer gij een dansje met mij door de zaal gedaan hebt. Het orchest heeft den galop reeds begonnen.’ Eer zich de champagnedief kon bezinnen, bevindt hij zich midden in het gedrang der danslustige paren en stormt door de zaal. Eensklaps weerklinkt een knal; eene achter den student zich bevindende dame zinkt half in onmacht in de
armen van haren danser, die in letterlijken zin, overgoten werd. De champagneflesch in den zak van den student was aan 't wêrken gegaan; de banden waren reeds vroeger losgesneden en door de heftige beweging was de wijn aan 't bruisen geraakt. Met een behoorlijken knal was de kurk er af- en de bedoelde dame in 't gezicht gevlogen, terwijl de mousseerende drank in schuimende golven haren danser een niet begeerden doop bezorgde. De student stortte zich met dien achterlader van de nieuwste constructie in de vreeselijkste verlegenheid uit de zaal, waarin nog lang na dit knaleffect de grootste vroolijkheid heerschte.
***
Een Ier sliep met een opvliegenden Schot in één bed, en hield den blooten voet buiten het dek uitgestrekt. Een in de kamer aanwezige Engelschman bemerkte dit en gespte fluks den Ier eene spoor aan den voet, welke hij van diens laars had afgenomen. De Ier trok in den slaap den voet weder onder het dek en reet met de spoor den Schot het vel open. Deze ontwaakte daardoor en gaf den Ier eene duchtige oorvijg. - ‘Waarom slaat ge mij?’ - ‘Omdat ge mij met uwe spoor het vel open gereten hebt’ - ‘Hoe is 't mogelijk, daar ik toch met bloote voeten in bed lig?’ - En toch is het zoo, kijk maar.’ - ‘Waarlijk, ge hebt gelijk; dan heeft die vervloekte ezel van een huisknecht mij de laars uitgetrokken en de spoor laten zitten.’
***
In een klein tooneelgezelschap sloeg de komiek aan den muziekmeester een weddingschap voor, dat hij de anders zoo maatvaste muzikanten beneden in het orkest, midden in de vervulling van hun beroep geheel van hun stuk zou brengen. De muziekmeester ging de weddingschap aan onder voorwaarde, dat dit bij eene repetitie, niet bij eene openlijke uitvoering geschieden zou. De komiek hield woord. Terwijl daar beneden gestreken en geblazen werd, haald hij vlak voor 't gezicht van de orkestleden eene citroen uit den zak en bijt er in. De blazers trokken zulk een zuur gezicht - het water liep hun, om zoo te zeggen, in den mond - dat zij onwillekeurig de instrumenten afzetten en binnen vijf minuten niet in staat waren een zuiveren toon voort te brengen.
***
De vrouw van een professor had eene keukenmeid noodig en was zoo gelukkig in het verhuurbureel van dienstboden een meisje te vinden, dat haar beviel. Over het loon werd men het spoedig eens. ‘Morgen,’ sprak de keukenmeid, ‘zal ik mij bij u bevinden om te zien, of het huis van Mevrouw mij aanstaat.’ - Zij kwam juist, toen de dochters der Mevrouw een quatre-mains speelden. Na een blik in de kamer geworpen te hebben