Een merkwaardig geschenk.
Hoewel de wijwatersvaten godsdienstige voorwerpen van minder belang schijnen, werden zij nochtans ook reeds in vroegere eeuwen zeer kunstig bewerkt. Behalve beweegbare vaten, die van verschillenden vorm zijn, onderscheidt men de vaststaande, welke van tweeërlei soort zijn: die, welke als kom gedragen worden door een pilaartje op een voetstuk gesteld, en die, welke den vorm van eene schelp hebben en aan den muur zijn vastgemaakt of wel door zin- en kunstrijke versierselen of bijwerken worden gedragen. De schoonste van de eerste soort vindt men in de kerk van den H. Sylvester te Rome; zij zijn uit brons vervaardigd. De merkwaardigste der tweede soort zijn in den St. Pietersdom te Rome: zij bestaan uit eene schelp van antiek geel marmer, geplaatst voor eene hoogblauw marmeren bekleeding, die tot achtergrond dient; twee engelen in de gedaante van kinderen dragen de schelpen; zij steunen op het halfuitloopend loofwerk van den voet der zuilen en hebben zes voeten hoogte, en hunne overeenstemming met de ruime afmetingen der kerk is zoo, dat ze maar schijnen de gewone grootte van kinderen van vier of vijf jaren te hebben.
Het wijwatersvat van de Vaticaansche tentoonstelling, door onze gravure weergegeven, behoort tot de laatste soort en vormt dus eene schelp. Deze schelp, ook van palmhout gelijk het geheel, is vastgehecht aan een versiersel of bijwerk van vijf gothieke torentjes, waarvan het middelste en hoogste een troonhemel uitmaakt, en de andere eene stadspoort of andere gebouwen voorstellen. Op den achtergrond is een altaar of opene kerk verbeeld, waaruit eene fijn uitgevoerde groep van drie personen komt. Deze stelt de H. Clara voor met twee gezellinnen, wellicht hare moeder Hortulana en hare zuster Agnes. Die voorstelling teekent het oogenblik, waarop de H. Clara uit de kerk van den H. Damianus te Assisië komt, het Allerheiligste dragende en de ongeloovige Sarracenen, die haar klooster willen bestormen, te gemoet gaat. De overlevering wil dat de ongeloovigen bij het zien van het H. Sakrament, wonderdadig met schrik geslagen werden en op de vlucht togen.
De talentvolle kunstenaar, die hier den beitel hanteerde, is eene werkzuster van een klooster van arme Clarissen in de stad Millau (Aveyron-Frankrijk). Toen men overal sprak van het gouden priesterjubilé des Pauzen en men zich voorbereidde dit merkwaardig feest te vieren door giften aan Zijne Heiligheid op te dragen, verlangden deze kloosterlingen, arm in goederen der aarde, maar rijk in geloof, den H. Vader ook iets aan te bieden.
Wanneer men dit kleine meesterstuk in zijne bijzonderheden beschouwt, zal men het geduld en de zorg, waarmede het is afgewerkt, moeten bewonderen, en het is gemakkelijk na te gaan met welke edelmoedige geestdrift de goede zusters dit voorwerp den weg van Rome hebben opgezonden.
Dit merkwaardige kunstwerk is thans door den H. Vader geschonken aan eene loterij, die te Wessem in Limburg werd ingericht ter ondersteuning van het St. Jozefsgesticht dier plaats.