Lichtzinnige en onzedelijke lectuur behoort hier nog altoos schier uitsluitend te huis in de Fransche pers.
De Vlaming kan nog altijd blozen bij een sluitend woord of een zedekrenkend tooneel; de Franschlezenden, zelfs de kieschten, moeten dat reeds lang afgeleerd hebben.
Wie de Vlaamsche letterkunde ondersteunt, helpt het reine gemoedsleven van onzen landaard in stand houden; wie enkel zijn penning gunt aan de Fransche pers begaat nog iets meer dan zich aan volksmoord medeplichtig maken: hij verbreedt en vergemakkelijkt den weg, die tot den kolk van zedebederf en ondeugd leidt.
Dit is reeds tot vervelens toe herhaald.
‘Wat minder fraaie woorden en wat meer penningen voor de Vlaamsche taal en letteren,’ zou aan velen mogen toegeroepen worden.
Edoch, in de ondersteuning der Vlaamsche pers dient niet onvoorwaardelijk, maar omzichtig te worden gehandeld; want vindt men in Vlaamsche uitgaven tot nog toe schier geene bepaald zedekrenkende schriften; godsdienst-kwetsende, ja, godloochenende druksels worden onder den schuilmantel der wetenschap hedendaags veel van over de grenzen binnengesmokkeld.
Met Conscience denken wij, dat het geloof onzer voorouderen in onze letterkunde niet alleen moet geëerbiedigd worden; maar dat die eerbied er den grondslag en de kenmerkendste eigenaardigheid van uitmaken moet
De ‘Illustratie’ heeft nooit andersdenkenden op godsdienstig gebied aangerand; doch tevens ruimschoots het hare bijgedragen om den godsdienstigen luchtkring van ons Vlaamsen familieleven door beeld en schrift gestadig reiner te maken en te verhelderen.
Naar voorvaderlijken trant komen wij op Kersdag en Paschen in feestgewaad onze hoogtijd wenschen, en vereenigen wij ons met alles wat met het godsdienstige leven van ons volk in verband staat.
Wie het godsdienstige stelselmatig uit zijne schriften bant, dempt de bron van alle poezij; en wat is letterkunde zonder dichterlijke begeestering en verzuchting naar het ideale: het anatomisch beeld van den mensch, dat wel zijne vezelen en spieren, maar niet zijn heerlijk hulsel vertoonen kan.
Onze letterkunde dient dus streng zedelijk te wezen en een zacht godsdienstig waas rond zich te spreiden; doch die kostbare hoedanigheden vragen echter nog eene vollediging: de ernst. Door verbeterd lager onderwijs komt ons volk stilaan op de hoogte om den schoonsheidsvorm in de litteratuur te smaken en te waardeeren, om den dieperen zin te vatten; en het wil niet enkel meer lezen om zijne nieuwsgierigheid, maar hoofdzakelijk om zijne weetgierigheid te voldoen: het wil lezen en leeren.
Zelfs in den werkmansstand worden tegenwoordig mannen gevonden, die iets meer ter lezing verlangen dan den grofgesponnen roman, vol onwaarschijnlijkheden en gruwelen, waarvan de Fransche litteratuur overvloeit, en waarmede zich te onzent de zoogezegde beschaafde klas bevredigt.
Zij zijn ten huidigen dage reeds talrijk de volksjongens, die weten dat er nog eene andere letterkunde bestaat dan die der Chrestomathie onzer verfranschte kostscholen, en voor wien de rijke en veel ernstigere letterschatten der Engelschen en Duitschers, zelfs de moderne meesterstukken van Russische en Noordsche, van Spaansche en Italiaansche litteratuur geene onbekenden meer zijn.
Ja, menig burgersjongen staat tegenwoordig hooger met zijn lager onderricht dan sommigen, die het voordeel genoten veeljarige studiën te doen.
De eerste kent wel is waar doorgaans slechts ééne taal, zijne moedertaal; maar hij kent ze grondig en kon ze bijgevolg doen dienen ter ontginning van al zijne wetenschap, tot voertuig van al zijne gedachten en woorden.
De anderen kennen gebrekkig twee, drie,... misschien wel zooveel talen als er kleuren aan den regenboog zijn; maar even als deze dwarlen zij zoodanig door elkander, dat zij ten slotte nog slechts een kleurloos iets vormen.
Ernst vooral, denkvermogen, liefde tot de wetenschap moet door onze letterkunde opgeroepen en bevorderd worden, wil onze burgerij, door een verstandeloos onderwijs bedorven, met die van andere natiën op gelijken voet staan.
En vooral onder dit opzicht ware het wenschelijk dat ons tijdschrift op de familietafel van elk gegoed Vlaamsch burgergezin zijne plaats mochte vinden.
(Wordt voortgezet.)