schen prins, Seif genaamd, die zich reeds tot koning had laten uitroepen. Maar Nassr-ed-din verscheen in persoon en deed zijn intocht in de hoofdstad zijner vaderen, terwijl Seif werd gevangen genomen.
Hij was toen achttien jaar en telt er thans negen en vijftig. Al dien tijd regeerde hij in vrede en voorspoed en bracht het Perzische rijk tot een hoogen trap van bloei. Hij is dan ook de lieveling zijner onderdanen, die hem niet slechts als hun koning eerbiedigen, maar als een vader beminnen.
Ofschoon zijne opvoeding ten gevolge der treurige omstandigheden, waarin hij zijne jonge jaren sleet, schromelijk verwaarloosd was, heeft hij zich door ijverige studie tot een kundig en verstandig vorst weten te ontwikkelen. Hij verstaat verscheidene Europeesche talen, leest in zijne hoofdstad verschillende Europeesche bladen, omringt zich bij voorkeur met ervaren raadslieden en legt er zich vooral op toe om zijn land meer en meer te doen deelen in de voorrechten der Westersche beschaving, die hij op zijne beide Europeesche reizen heeft leeren kennen en waardeeren.
Dat hij intusschen, ofschoon met alle natiën op goeden voet, bij voorkeur Rusland naar de oogen ziet, is niet te verwonderen, als men bedenkt dat hij aan Russische tusschenkomst de tijdige verwittiging van het openvallen des troons te danken heeft.
Het is schier ongelooflijk wat dwaze anekdoten en vertelsels, de eene al ongerijmder en gewaagder dan de andere, door de dagbladen en het publiek op rekening van den Schah en zijn gevolg de wereld ingestrooid werden.
Terwijl enkelen hem afschilderden als een soort van wilde, die zich verlustigde met in onze paleizen alles te beschadigen en te vernielen; verhieven anderen hem tot een Salomon, wiens hoogste betrachting de verwerving van kennis en wijsheid is.
De waarheid ligt hier in het midden zooals trouwens bij alle overdrijving en phantazy doorgaans het geval is.
Hadden de dagbladen er slechts aan gedacht, in plaats van zich in dit geval bij nietsbeduitlende kleinigheden op te houden en over woorden en daden zonder beteekenis uit te weiden, hun publiek in het rijk van den Schah binnen te leiden, vooraleer deze ons land met zijn bezoek vereerde, dan zouden wij gewis onzen hoogen gast beter gekend hebben.
Wij willen dit verzuim goedmaken, door hierachter eene beknopte beschrijving van Perzië te laten volgen; verzekerd, dat velen daardoor een juister gedacht van den Schah hebben zullen, dan tot hiertoe het geval was.
***
Perzië, dat door de ingezetenen Iran wordt genaamd, is nagenoeg 30,000 vierk. mijlen groot. Een aanzienlijk gedeelte van dit gebied bestaat uit terrasgewijze gelegene hoogvlakken. Het zoutgehalte van den bodem bewijst, dat er weleer eene uitgestrekte binnenzee heeft bestaan. Tot de fraaiste landschappen behooren de omstreken van Teheran, waar bevallige dorpen zich in eeuwig lentegroen verschuilen. De regen is in Perzië zeer ongelijk verdeeld: aan de zuidkust der Caspische zee valt veel vocht en dit veroorzaakt er een weelderigen plantengroei; maar in het binnenland van Perzië en aan zijne zuidelijke kusten behooren regenbuien tot de zeldzaamheden Van al de Perzische rivieren zijn alleen de Aras en de Karoen bevaarbaar; trouwens het binnenland is zeer schaars van water voorzien.
Het klimaat van dit land is in de onderscheidene oorden zeer verschillend; terwijl in sommige plaatsen zich eene gestrenge winterkoude doet gevoelen, heerscht op andere een onafgebroken zomer met eene felle hitte. In de hoofdstad Teheran heeft men reeds tegen het einde van October eene koude van 5 graden en tegen het einde van Maart is er nog geen gebrek aan sneeuw en vorst. Daarentegen heeft men er in het midden van April dikwijls eene warmte van 27 graden.
De lucht is er droog en de hemel helder, zoodat de sterren er schitteren met verwonderlijken glans. Waar de besproeiing niet ontbreekt is de grond zeer vruchtbaar. Tot de voornaamste voortbrengselen van het land behooren tarwe, garst en andere granen, peulvruchten, druiven, rijst, moerbeziënboomen en suikerriet, gomplanten, tabak, indigo, katoen, hennep, hop, verfplanten, enz. Daarenboven heeft men er een overvloed van vruchten, zooals dadels, granaatappels (grooter en schooner dan ergens ter wereld) appelen, peren, abrikozen, walnoten, enz. De gewone groenten groeien er in overvloed en de bloemen, inzonderheid alle soorten van rozen, prijken er in besproeide streken met ongemeene pracht. Tot het dierenrijk behooren er leeuwen, tijgers, luipaarden, wolven, sjakals, hyena's, vossen, stekelvarkens, wilde schapen, berggeiten, wilde ezels, beren, antilopen, herten, wilde zwijnen, enz. Voorts heeft men er, behalve de gewone Europeesche huisdieren, ook kameelen, die in de barre streken den voornaamsten rijkdom der bevolking uitmaken. Tot de delfstoffen behooren er koper, ijzer, lood. zilver- en tinerts, en goud in het rivierzand. In den omtrek van Teheran vindt men uitgestrekte steenkolenlagen en onder de edelgesteenten bekleedt er de turkoois eene voorname plaats.
Het aantal inwoners in Perzië kan men niet met nauwkeurigheid opgeven; men raamt het op 7 ½ millioen zielen, van welke 30% tot de zwervende horden, 30% tot de stedelingen en 40% tot den landbouwenden stand behooren.
De inwoners van Perzië verschillen aanmerkelijk in afkomst, taal en zeden. Ruim ¼ der bevolking is samengesteld uit van elders derwaarts getrokken stammen, die zich door gewoonten en levenswijs van de overige Perzische ingezetenen onderscheiden. Men noemt hen Ilats of Ihlahs. Sommigen van deze zijn slechts gehuisvest onder tenten, anderen wonen in steden. Zij ontvangen voedsel en kleeding van hunne schapen. Van de melk dezer dieren bereiden zij vloeibare boter en zij fokken kameelen en paarden voor den handel. Iedere stam moet zich tot zijn door de Regeering aangewezen district bepalen, en als zij de grenzen overschrijden ontstaan er veelal bloedige gevechten. Aan het hoofd der kleine gemeenten staan Risj e sefids (Witbaarden), die de rechten van hunnen stam, ook tegenover de Regeering, kloekmoedig handhaven en bij twist als scheidsrechters optreden. Geld is den Ilats onbekend; zij betalen met schapen en wol. Hunne zwarte tenten zijn van geitenhaar vervaardigd en hun gansche huisraad bestaat uit tapijten, matrassen en eenig keukengereedschap. Wie in het bezit is van 1000 schapen, 30 kameelen, 20 paarden, enz. wordt bij de Ilats voor rijk gehouden. Intusschen heeft men er inwoners, wier vermogen op 140.000 schapen, 20.000 kameelen en 6000 paarden wordt geschat. De Ilats moeten wel is waar ook belastingen betalen, doch niet zooveel als de overige Perzen. Ook zijn zij verplicht tot den krijgsdienst; iedere groote stam moet een bataljon voetvolk en 100 man ruiterij leveren.
De machtigste stam van den erfelijken adel in Perzië, waartoe ook het tegenwoordig Vorstenhuis behoort, ontsproot uit de Turksche Ilats.
De eigenlijke Perzen zijn in het algemeen hoog van gestalte en sterk van lichaam. Hun hoofd en gelaat hebben een Caucasischen vorm; hun neus is sterk gebogen; hunne oogen zijn groot en donker; hun mond is bevallig besneden; hun aangezicht is lichtgebruind en hun baard en hoofdhaar zijn dicht en zwart. Het haar wordt op de kruin en het achterhoofd weggeschoren; maar hangt aan de zijden in lange lokken naar beneden. De mannen bedekken het hoofd met eene kegelvormige muts van vilt of schapenvel, die ongeveer eene halve el hoog is.
Met betrekking tot hun karakter heeft men de Perzen weleens de Aziatische Franschen genoemd: zij zijn aangenaam in hunne manieren, levendig, spraakzaam en ongemeen beleefd; zij letten sterk op de vormen, zijn vrienden van pracht en weelde en schijnen veel vatbaarder te zijn voor eene hoogere beschaving dan de Turken. Intusschen zijn zij geveinsd, listig, trouweloos, pronkziek, gierig, diefachtig en onverbeterlijke leugenaars. Jegens hunne gelijken zijn zij vriendelijk, jegens hunne meerderen slaafsch en jegens hunne minderen trotsch en hardvochtig. Met betrekking tot den godsdienst behooren zij bijna allen tot de Mohammedanen. Sedert eenige tientallen van jaren is door Mohammed Ali ook de secte der Babi gesticht, Hij noemde zich Bab (Poort), omdat men alleen door hem tot God kon komen, en zijne volgelingen ontvingen den naam van Babi. Zij werden in Perzië vervolgd en ter dood gebracht maar tellen niettemin millioenen zielen. Daar hunne leer vele uitwendige plechtigheden afschaft en zich in vele opzichten boven die van Mohammed verheft, gaat deze secte volgens veler oordeel eene belangrijke toekomst te gemoet. Er zijn in Perzië ook Christenen (Nestorianen) Israëlieten en Vuuraanbidders.
Van den voormaligen bloei van kunst en wetenschap in Perzië zijn nauwelijks eenige sporen overgebleven; het meerendeel des volks is er in de duisternis der barbaarschheid gedompeld. Er zijn drukkerijen te Teheran en te Tebriz, maar zij leveren enkel groven steendruk. Toch zijn er in Perzië talrijke scholen, waar onderwijs gegeven wordt in het lezen en schrijven, in de Perzische, Arabische en Turksche talen, in de redeneerkunde, de dichtkunst, de wiskunde, de geneeskunde, de kennis van den Koran en de leer van wijsheid en deugd. De sterrenwichelarij staat er in hoog aanzien. In den jongsten tijd werd te Teheran eene polytechnische school met Europeesche leeraren gesticht. Van de kunsten heeft er alleen de bouwkunst een zekeren trap van ontwikkeling bereikt. Zij is eenvoudig, maar smaakvol, rijk versierd met spiegels, bloemstukken, nissen en koepels; doch zij openbaart zich meer in het inwendige dan in het uitwendige der woningen. Bij de Perzische schilderkunst mist men het perspectief en tevens de afwisseling van licht en schaduw. Ook de muziek bevindt er zich op een zeer lagen trap.
De toestand der vrouwen in Perzië is bij de onderscheiden standen zeer verschillend. In de lagere klassen zijn zij de medehelpsters van de mannen, weshalve zij zich ook niet schromen met vreemden te spreken en zich ongesluierd te vertoonen. In de hoogere standen daarentegen, waar veelwijverij heerscht, komen zij niet zonder eenen dichten sluier in het openbaar en blijven in den harem van den omgang met alle menschen, behalve den echtgenoot, verstoken. Zij zorgen voor de huishouding en voor de opvoeding der kinderen, en de meesten zijn ongemeen ervaren in de kookkunst en in het bakken van suikergoed. Zelfs de echtgenoot mag in den harem niet ongemeld binnentreden, en dit is teneenemaal ongeoorloofd, wanneer zijne vrouwen bezoek hebben. Voorts mogen de vrouwen hunne ouders en vrouwelijke bloedverwanten bezoeken, zonder daarvan hunnen man te verwittigen.
Het sluiten van het huwelijk geschiedt in Perzië door wederzijdsche gevolmachtigden. De bruid wordt daarna des nachts te paard, vergezeld door de vrienden van beide familiën, met muziek en fakkels naar het huis van den bruidegom gebracht. Deze ontvangt haar aan de deur en brengt haar in de voor haar bestemde vertrekken, terwijl het gezelschap terugkeert Het vermogen der vrouw blijft haar eigendom; doch als zij scheiding erlangt - en deze is in Perzië niet moeilijk - moet zij het in handen laten van haren man.
De inrichting der woningen hangt zooals van zelf spreekt, geheel af van het vermogen der eigenaars. In de dorpen zijn de huizen zonder verdieping, van leem en steenen opgetrokken en van slechts twee vertrekken voorzien.
Bezoekt men de huizen in de steden, die naar de straatzijde een blinden muur vertoonen, dan komt men door een korten gang in een binnenhof, in het midden versierd met eene