XXVII.
Een uur later trad de professor in de huiskamer zijner moeder. Hij was bleeker dan gewoonlijk; doch de uitdrukking van zijn gelaat en heel zijne houding deden zijne mannelijke vastheid en zedelijke kracht meer dan ooit uitkomen, die zijne uiterlijke verschijning zoo indrukwekkend maakten. Mevrouw Helwig zat voor haar venster te breien.
De professor legde een opengeslagen boek op het tafeltje voor haar neder.
- Ik heb over eene zeer ernstige zaak met u te spreken, zegde hij; maar vooraf moet ik u verzoeken een oog in deze bladzijden te slaan.
Mevrouw Helwig legde verbaasd de kous neder, zette haren bril op en nam het boek in handen. Och, dat is het gekrabbel van tante Cordula! zegde zij ontevreden; doch begon niettemin te lezen.
De professor legde zijne linkerhand op zijn rug, streek met de rechterhand over zijn baard en ging zwijgend in de kamer op en neêr.
- Ik begrijp niet, waarom die kinderachtige liefdegeschiedenis met dien schoenmakersjongen mij belang inboezemen zou! riep mevrouw Helwig wrevelig, nadat zij een paar bladzijden gelezen had. Hoe komt gij er op, mij dit oude duffe boek te brengen, dat de gansche kamer door zijne lucht verpest? - Ik bid u, lees verder, moeder, antwoordde de professor ongeduldig. Gij zult spoedig genoeg die duffe lucht vergeten, wegens de kwade berichten, die het boek bevat?
Zij nam met zichtbaren tegenzin het boek weêr op en las eenige bladen verder. Langzamerhand vertoonde zich de spanning op haar gelaat; de knetterende bladen gingen steeds haastiger door hare vingers; hare wangen werden purperrood En toch was het eigenlijk geen schrik of ontzetting, die zich van haar had meester gemaakt. Met eene onuitsprekelijke verwondering, waaraan zich spoedig een bittere hoon paarde, liet zij het boek op haren schoot vallen.
- Dat zijn inderdaad schoone zaken! Wel, wel, wia had dat ooit gedacht van de achtensweerdige, hoogaanzienlijke familie Helwig! riep zij, de handen samenslaande. In hare stem streden haat, zegepraal en voldane boosheid. Dus waren de geldzakken, waarop mijne trotsche schoonmoeder zat, gedeeltelijk gestolen! Ei, ei, en daarmee pronkte men in fluweel en zijde, en gaf partijen en feesten, waarbij de champagne als water stroomde, en waar men zich door de schuimloopers eene schoone en geestige vrouw liet noemen!... En ik, ik moest deze jubelende gasten bedienen; niemand sloeg in de nabijheid der lichtveerdige, weelderige vrouw, acht op de arme, jonge bloedverwante, die in hare deugd en vroomheid toch verre verheven was boven deze zondige, ellendige wereldlingen. Hoe dikwijls heb ik mijne tanden saamgenepen en in mijn hart God gebeden, dat hij dit schandelijk leven mocht straffen naar zijne gerechtigheid! Hij heeft thans gericht... O, hoe wonderbaar zijn zijne wegen! - Het was gestolen geld, dat zij verbrasten - hunne zielen zijn dubbel verloren!
De professor was onbewegelijk midden in 't vertrek blijven staan; hij was er zoo weinig op voorbereid de zaak op die wijze te beschouwen, dat hij een oogenblik als geheel verbijsterd zweeg.
- Hoe gij grootmama er verantwoordelijk voor kunt stellen dat zij, onbewust, dit rechtmatig verkregen geld gebruikt heeft, begrijp ik niet, moeder, zegde hij na eene korte poos met gevoel. Dan zijn ook onze zielen verloren, want wij zijn tot den huidigen dag in 't genot der renten gebleven.... Overigens zult gij bij die zienswijze 't zooveel te meer met mij eens zijn, dat wij ons hoe eer hoe liever van dit zondige, oneerlijke geld ontdoen en het tot op den laatsten stuiver aan de wettige eigenaars willen teruggeven.
Vroeger, bij hare grenzenlooze verbazing, was mevrouw Helwig blijven zitten en had eenvoudig hare handen saamgeslagen; thans echter steunde ze zich hiermede op de armleuning des stoels en voer met een ruk overeind.
- Teruggeven? herhaalde zij, alsof ze twijfelde goed verstaan te hebben. Aan wie?
- Wel, aan de mogelijk bestaande erfgenamen van de familie Hirschsprung.
- Hoe, aan den eersten den besten landlooper, en bedrieger die zich voor een Hirschsprung uitgeeft, zouden wij zulk eene belangrijke som overgeven? Veertigduizend daalders bleven immers nog aan de familie Helwig, nadat....
- Ja, nadat Paul Helwig, die goede man, er twintigduizend daalders van naar zich getrokken had! viel de professor haar bevend in de rede. Moeder, gij veroordeelt mijne grootmoeder ter helle, omdat zij onwetend gestolen geld gebruikt heeft; wat verdient hij dan, die met duivelsche berekening en overleg iemand een geheel vermogen afsteelt?
- Ja, hij is een oogenblik voor de verzoeking bezweken antwoordde zij, zonder in 't minst van haar stuk te raken; hij was toen een jong en onbezonnen mensch, die den rechten weg nog niet gevonden had, maar hij heeft zich uit den poel der zonde opgericht.
- Evenzoo is het ook gesteld met hetgeen aan ons huis is gekomen, ging de groote vrouw voort. Zie in 't rond, of niet op alles, wat wij doen en verrichten, Gods hand zichtbaar rust!... Kleefde de zonde nog aan het geld, dan kon het niet zulke heerlijke vruchten voortbrengen. Wij, gij, mijn zoon en ik, hebben in zegen veranderd, wat eens misdaad is geweest.
- Ik bid u, moeder, laat mij buiten spel! riep hij, ten diepste verstoord over deze afschuwelijke redeneering. Hij sloeg de hand aan 't voorhoofd, alsof hem dit onuitsprekelijk pijn deed
Een giftige blik vloog naar den tegenslrevenden zoon, maar niettemin ging de groote vrouw met verheffing van stem voort:
De hoofdreden, waarom ik mij met alle kracht verzetten zal tegen de oprakeling dezer lang verstorven geschiedenis, is dat gij een uwer voorvaders hoont!
- Gehoond heeft hij zichzelven en ons allen tevens! zegde de professor ruw en somber. Maar wij kunnen ten minste onze eer redden door te versmaden voor heelers te spelen.
Mevrouw Helwig verliet hare plaats en trad