[Onze gravures]
Weer eens thuis.
Zoo even is de kleine visschersvloot binnengeloopen en de bemanning, door vrouwen en kinderen met ongeduld aan het strand opgewacht, heeft den huiselijken haard weer opgezocht om daar voor eenige dagen van de vermoeienissen en gevaren, op zee doorstaan, uit te rusten. Ook de jonge varensgast van ons tafereel is weer bij moeder thuis. Wat doet het hem goed, de brave zorgzame vrouw weer te zien, haar te vertellen van al wat hem op den grooten waterplas is weervaren, terwijl zij hem eene kom koffie schenkt, zooals hij er in lange dagen geene heeft geproefd. Het goede mensen, anders altijd zoo alleen in het stille huisje aan het strand, kwikt er geheel van op, nu zij haren jongen weer in het vroolijke gezonde gezicht kan zien en zijne levenslustige lach en kout het heele huis weer verlevendigt. De trouwe hond, die den kop tegen meesters knie vlijt, ziet naar haar op, alsof hij zeggen wou: ‘Nu zijn we weer recht in onzen schik, niet waar, moeder, nu de jonge baas weer thuis is?’