erfelijke familiedeugd en rechtschapenheid; zij verstieten u als eene ontaarde, en de blinde wereld bevestigde deze uitspraak! En gij riept geen wee over de blinden en boozen; zij aten uw brood en grepen, zonder het zelf te weten, in den nood naar uwe reddende hand. Uw sterke geest bouwde zich zijne eigene wereld, en die kalme verzoenende glimlach, die in den ouderdom uwe trekken veredelde, was de zegepraal eener verhevene ziel!
Welk een onding is de openbare meening! Er is niets wufter op de wereld, en toch heeft zij een diepen en beslissenden invloed op het lot van iederen mensch. Lijden niet familiën nog na jaren voor een enkel lid, dat door de openbare meening veroordeeld en gebrandmerkt is, en zijn er geene geslachten, die den straalkrans van aangeërfde deugd en braafheid onverdiend dragen, alleen omdat hun naam uit den mond des volks met eeie genoemd wordt? Hoeveel ongestrafte schurkenstreken heeft de openbare meening op haar geweten, en hoe dikwijls schreit de stille verdienste onder hare blinde voetschoppen!
De familie Helwig behoorde ook tot de onaantastbare. Zoo iemand gewaagd had den vinger op te heffen tegen de statigste en meest trotsche verschijning onder de portretten in de hoekkamer, en te zeggen:
‘Gij zijt de dief!’ hij zou gesteenigd zijn geworden door den grooten hoop. En toch had hij den armen schoenmakerszoon zijn erfdeel ontroofd; hij was gestorven, de weerdige man, met den diefstal op het geweten, en zijne nakomelingen waren trotsch op den ‘zuur en eerlijk verworven’ rijkdom van het oude handelshuis.
Onwillekeurig hield Felicitas het boek met hare rechterhand als zegepralend omhoog en hare oogen vonkelden... Wat belette haar de grijze doos met haren vreeselijken inhoud op gindsche schrijftafel te laten liggen? Dan zou hij binnenkomen en zich zonder erg in het met klimop bekleede hoekje neêrzetten. Hij zou de pen opnemen, om het voor hem liggende werk voort te zetten; en.... daar staat het vreemde voorwerp voor hem, hij slaat het deksel op, neemt het boek er uit en leest.... tot dat hij doodsbleek wordt en zijne grijze oogen zich sluiten onder 't gewicht der vreeselijke ontdekking. Dan is zijn trots levenslang geknakt. Hij draagt in het geheim den last der schande.... Wil hij de genoegens van den rijkdom blijven genieten - Het is gestolen genot; leest hij voortaan zijn zoo geëerden naam - er ligt eene leelijke vlek op, - de trotsche man is voor altijd inwendig verslagen, vermoord...
Daar valt het boek Felicitas uit de handen, en een heete tranenstroom rolt langs hare wangen ‘Neen, duizendmaal liever sterven dan hem dat leed aandoen!...’ Was de mond, die dit bevende uitsprak, dezelfde, die eens, binnen deze zelfde muren gezegd had: Ik zou hem niet beklagen als hem een bitter leed trof; en als ik iets doen kon om zijn geluk te bevorderen, ik zou er geen vinger voor verroeren? Was het inderdaad nog de oude onstuimige haat, die haar deed weenen en die haar hart van naamloos wee vervulde bij de gedachte aan zijn lijden? Was het afschuw, 't gevoel waarmeê zij zich eensklaps zijne krachtige mannelijke gestalte voor den geest riep, en had het zalige bewustzijn, dat zij geroepen was hem de handen beschermend boven 't hoofd te houden, nog iets gemeens met het hatelijk gevoel van wraak?... Neen! Haat, afschuw, wraaklust waren spoorloos verdwenen in hare ziel!... Helaas! zij had haar roer verloren! Zij deinsde terug en sloeg ontzet hare handen voor hare oogen; eensklaps lag de geheimzinnig tweestrijd van haar hart open voor haar; doch niet als in het licht eener hemelsche openbaring, dat plotseling onverwachte, lachende beelden doet te voorschijn treden; maar als eene bliksemstraal, die een afgrond aan hare voeten zichtbaar maakt...
grootmoeders portret, naar de teekening van e. ravel.
Voort, voort - niets kon haar meer terughouden! Nog eenmaal over de daken terug! Dan nog een laatsten voetstap over den drempel van het huis der Helwigs, en zij was vrij, zij zou vluchten om hem nimmer weder te zien.
Zij nam het boek op en schoof het in haren zak... maar bleef, met den voet tot vluchten gereed, met ingehouden adem, een oogenblik als versteend staan: daar buiten in den gang hoorde zij eene deur toeslaan en vernam een rasschen voetstap naar de kamer komen waar zij was. Zij vloog naar de glazendeur en rukte haar open; de wind woei haar groote regendroppels in 't gezicht. Hare oogen zwierven over het vierkant der daken; daar kon zij niet meer over; daar moest zij gezien worden; haar eenig behoud bestond in eene oogenblikkelijke schuilplaats.
Op het balkon tusschen de bloempotten in, was eene smalle, onbezette ruimte; daar vluchtte Felicitas op en greep de ijzeren stang van een bliksemafleider, die over het dak liep. Daar stond zij, hoog en vrij in de lucht. De storm greep haar aan en schudde haar heen en weêr, alsof hij haar op de steenen beneden wilde slingeren en verpletteren; boven haar vlogen de donkere onweêrswolken door de lucht! Was daar geen engel boven de bruisende jagende wolken, die de handen beschermend nederstrekte op de met vreeselijk gevaar worstelende?
Wie het ook zijn mocht, die op dat oogenblik de kamer uittrad op het balkon, Felicitas moest als diefegge gebrandmerkt voor hem staan! Zij was in een gesloten vertrek gedrongen; de geheele wereld noemde dit inbraak; reeds had men haar de beschuldiging, dat zij van den diefstal van het zilver wist, naar het hoofd geworpen; nu was hare schuld zoo klaar geworden als de dag! Nu zou zij niet meer vrijwillig over den drempel van het oude koopmanshuis gaan; zij werd er uitgejaagd als eene onteerde; en even als tante Cordula moest zij voortaan, met gesloten lippen, onschuldig schande en smaad door het leven dragen... Zou het dus wel zoo vreeselijk zijn, zich aan den storm over te geven en, na weinige oogenblikken van lijden haar jong leven op het plaveisel diep omlaag te verliezen.
Met verwilderde oogen staarde zij naar 't vooruitstekende dak der zolderwoning; hij die daar beneden was, bleef niet voor de glazendeur staan; de laatste hoop van Felicitas was verdwenen. Hij kwam ondanks regen en stormwind, al verder en verder op het balkon en nu werd de gestalte zichtbaar; het was de professor... Had hij de vluchtende schreden van Felicitas gehoord?... Nog stond hij met den rug naar haar toe; nog was het mogelijk, dat hij terug zou gaan zonder haar gezien te hebben, maar daar kwam de storm, die verrader! Hij dwong den professor zich om te keeren, en liet op hetzelfde oogenblik de haren en de kleederen van het vluchtende meisje wild dwarrelen; en hij zag de gestalte met de krampachtig om het ijzer geslagen armen en het doodsbleeke gelaat, dat tusschen die massa van golvende haren wanhopig op hem nederzag.
Een oogenblik was het, alsof haar het bloed in de aderen verstijfde, onder den ontzettenden blik, die den hare ontmoette, maar toen werd haar hoofd als door eene verbijstering bevangen, die haar het laatste overblijfsel van beradenheid ontroofde.
- Ja, daar staat de diefegge! Haal de policie, haal mevrouw Helwig! Ge hebt thans overtuigend bewijs! riep zij onder bitteren lach naar beneden. Zij liet de ijzeren stang met hare linkerhand los en wierp de haren terug, welke de storm in haar gezicht zweepte.
- Om Godswil, gilde de professor, houd de stang vast... of gij zijt verloren!
(Wordt voortgezet.)