Kassier en vader.
Amerikaansche novelle.
(Vervolg.)
II.
Om een uur na middernacht werd de kassier gewekt; doch ditmaal haalde de bel hem niet uit den slaap, maar de aanraking van een koud voorwerp op zijn voorhoofd, en toen hij de oogen opende kon hij in 't duister den somberen omtrek van een man aan zijn bed onderscheiden.
‘Geen woord, of ge zijt dood,’ zei hem eene stem.
Hij keerde zich naar zijne vrouw en zag dat aan hare zij een tweede gewapende man stond. Naarmate zijne oogen zich aan de duisternis gewenden, ontdekte hij eindelijk een derde persoon die aan 't venster stond.
‘Houdt u heel stil, dan zullen we u zeggen wat ge te doen hebt,’ zeî dezelfde stem op vastberaden toon: ‘ge hebt niets te vreezen, maar bij den minsten tegenstand is er voor u beiden een dolk gereed om u 't hart te doorboren. De jufvrouw behoeft eenvoudig stil te blijven liggen, wat haar gemakkelijk zal vallen, omdat we haar aan 't bed vastbinden en haar eene prop in den mond duwen... maar eene prop die haar geene pijn zal doen. Mijnheer Houghton moet opstaan, zich aankleeden en ons, onder 't bereik van onze pistolen en dolken, naar de bank begeleiden. De sleutels heb ik al in mijn zak. Numero drie, steek eene kaars aan, dan kan ik mijnheer zijne kleêren aangeven.’
De persoon, die zich bij 't raam ophield, naderde nu stil. Toen het blauwachtig vlammeken van het phosphoorsteksken de kamer verlichtte, merkte Foster Houghton op dat zijne nachtelijke bezoekers alle drie een zwart zijden masker droegen, dat zij zelfkant om hunne laarzen hadden en dat het geraas hunner voetstappen op de mat, die den vloer bedekte, geheel verdoofd was. Ze hadden lange zwarte mantels tot de enkels aan.
Terwijl Foster Houghton dit alles gadesloeg, zonder het te wagen om eene beweging te maken, zoolang 't dreigend wapen op zijn voorhoofd gericht bleef, voelde hij plotseling de hand zijner vrouw die krampachtig de zijne drukte. Daar zij vele jaren samen hadden doorgebracht, had het waardig paar elkaars gedachten en gevoelens zonder behulp van woorden leeren kennen, en, alsof deze hand eene bijzondere magnetische kracht bevatte, begreep Foster Houghton dat zijne vrouw nog iets meer dan den natuurlijken schrik van 't oogenblik ondervond.
De gemaskerde persoon in 't midden der kamer had, terwijl hij het steksken afstreek, onvoorzichtig een pand van zijn mantel naar achteren geworpen. Met behulp van het trillend licht, zag Foster Houghton de gouden ketting schitteren waarmeê hij in zijne jeugd gespeeld had, het medaillon in den vorm van eene halve maan, waarin de haren zijner moeder waren, den massieven horlogie-sleutel met het cachet, zooals hij dit alies een paar uur te voren op de borst van zijn zoon gezien had. 't Was slechts eene bliksemstraal, want nauwelijks was de kaars aangestoken of de pand van den mantel was wederom naar voren getrokken. Even als iemand, die verdrinkt, de gebeurtenissen van zijn geheele leven voor zich ziet dwarrelen, zoo ook zag Foster, in dit oogenblik van onbegrijpelijken zielsangst, genoodzaakt om zijn eigen zoon als medeplichtige van eene poging tot diefstal te beschuldigen, eene reeks van bewijzen tot staving dier schuld voor zich opdoemen: de begeerte van den jongman naar geld, eene begeerte, die onvoldaan gebleven was; zijne dreigende woorden; 't slecht gezelschap, waarmee hij verkeerde; zijn afwezige revolver, zijne uitlegging betreffende een nacht, dien hij buitenshuis had doorgebracht; zijne bekendheid met de zaken der Bank, behalve 't geheim van 't slot, waarnaar hij zoo menigmaal gevraagd had.
Zelf onherroepelijk in eene onderneming gewikkeld, welke ten doel had om zich van de dieven meester te maken, zag de kassier zich dus veroordeeld om zijn eigen zoon aan de schande over te leveren en aan eene straf die nog erger was dan de dood.
De persoon, die reeds gesproken had, gaf den ongelukkigen Houghton een teeken om op te staan en hielp hem zijne kleêren aantrekken. Zijn medgezel, die aan den anderen kant van 't bed gebleven was, begon jufvrouw Houghton te binden, gelijk zij daar lag. Hij deed dit met bijzondere vlugheid en volstrekt niet ruw; daarop haalde hij een doek uit den zak, waarvan hij eene prop maakte en die hij de arme vrouw in den mond stak.
De derde bleef bij 't raam staan, hetzij om een oog te houden op hetgeen er van buiten kon gebeuren, hetzij om niet te willen zien wat er in 't vertrek voorviel; maar Foster Houghton kon overigens noch eenig teeken van wroeging of aarzeling in zijne houding bespeuren.
‘En nu, kassier,’ zeî de stem die tot heden zich alleen had doen hooren, ‘nu zullen we 't er voor houden dat ge gereed zijt, want er is geen tijd te verliezen. Ik ben overtuigd dat ge weet wat de voorzichtigheid u raadt, maar ik zal niettemin dit touw om uwen pols doen, om u voor elke gevaarlijke poging, om eene dwarsstraat in te slaan, te behoeden. Numero twee, ga naar beneden en kijk eens of alles veilig is.’
Met een laatsten blik op zijne vrouw, in wier oogen hij de wanhoop eener moeder las, doch waar vreemdelingen niets dan ontsteltenis en smart bespeurd zouden hebben, liet Foster Houghton zich buiten de kamer meêtrekken. Een der dieven was vooruitgegaan; een ander hield hem terdege bij den pols vast; de derde, wiens tegenwoordigheid dit tooneel onbeschrijfelijk afgrijselijk deed zijn, bleef slechts den noodzakelijken tijd achter om de kaars uit te blazen en de deur te sluiten.
Het stille troepje volgde 't zandpad door de duisternis, die een mist bij de schaduwen van een nacht zonder maan nog vermeerderde, en begaf zich naar 't gebouw, waarin de Nationale Bank zich bevond.
Zij gingen voorbij de school waar twaalf jaar geleden Foster Houghton voor de eerste maal zijn kind gebracht had; toen langs 't huis van zijn eigen vader, waar 't kind even als in 't ouderlijk huis geliefkoosd en gekust was geworden; eenige schreden verder, voor de kerk, waar de jonggeborene gedoopt was geworden; eindelijk voorbij het college waar bij 't einde van den cursus de kassier met zooveel trots eene welsprekende redevoering van Harry over den terugkeer van Regulus te Carthago aangehoord had. Al die herinneringen en vele andere daarbij, kwamen bij den eerlijken kassier op, naarmate hij verder ging.
Op eenige schreden afstands van de Bank, kwam de man die vooruit was geloopen, de anderen tegemoet
‘Alles is doodstil,’ zei hij half fluisterend, maar op ruwer toon dan zijn medeplichtige aansloeg, ‘men kan eene muis hooren loopen. Ik heb 't paard losgemaakt, we hebben nog maar een kwartier voor ons,’
‘Heel goed, numero twee,’ zeî 't hoofd der bende; ‘de zaak is binnen een kwartier afgedaan. Kassier, ge zijt een voorzichtig man, dat weet ik; als ge ons gauw helpt, zal er geen haar van uw hoofd gekrenkt worden; maar als ge ons willekeurig een der kostbare minuten die ons overblijven, doet verliezen, zal dit mes zijn weg vinden, en dat is nog niet alles: we zullen niet eer den terugtocht aannemen dan nadat we uw huis in brand gestoken hebben, en ik geloof niet dat uw vrouwtje onverbrandbaar is.’
Foster Houghton meende den persoon te zien rillen die naast hem liep; maar 't kon ook de wind zijn die zijn langen mantel bewoog.
‘Waartoe al die bedreigingen?’ zeî numero twee ‘De kassier hecht aan zijn leven en zal de geldkist zeker sneller openen, dan hij ooit gedaan heeft. Voorwaarts, jongman!’
De dief, die nog geen woord gesproken had, en wiens bewegingen de kassier tersluiks gadesloeg, liep naar den ingang der Bank en toen hij van onder zijn mantel een sleutel te voorschijn haalde, zag Foster Houghton nogmaals de horlogie-ketting, die hij onder duizenden zou herkennen.
De deur ging open. De kassier had niets gezien of gehoord, dat hem Bixby's tegenwoordigheid deed vermoeden, maar hij kende den commissaris te goed, om te vreezen of te hopen dat hij van zijn plan zou hebben afgezien.
Zij traden alle vier 't voorportaal binnen; maar vóor de deur zich achter hen gesloten had, hoorde men een kreet, door een geluid van zware stappen en eene lichtstreep vergezeld, die uit een lantaarn ontsnapte welke onmiddellijk uitgedoofd werd. Behalve een tal van vloeken en 't breken van glazen, hoorde men den knal van een pistool. Foster Houghton kon nimmer duidelijker beschrijving van dit tooneel van schrikbarende verwarring geven. Hij nam volstrekt geen deel aan de worsteling, maar 't scheen hem toe dat men hem buiten de deur drong, en toen 't leven daar binnen wat begon te bedaren, voegde Silas Bixby zich