en dwongen haar tot nadenken. Hij moest een merkweerdig mensch geweest zijn, die schoenmakerszoon; al wat net jonge meisje las getuigde van verheven fantasie, van schrander oordeel en een vurig hart vol hartstochtelijke liefde! Daarom had ook Cordula, de dochter des strengen en aanzienlijken koopmans, hem liefgehad tot in den dood! Zij schreef:
- Gij sloot voor altijd uwe oogen, Jozef, en hebt niet gezien hoe ik voor uw ziekbed geknield lag en handenwringende heb gebeden dat God u sparen mocht. Onophoudelijk riept gij in het ijlen der koortsen mijn naam uit: nu eens op den toon der innigste liefde, dan weder op dien van een diep gewond hart; en wanneer ik u aansprak, staardet gij mij vreemd aan en sliet gij mijne hand terug.
- Gij zijt van de aarde gescheiden, in den waan dat ik mijne belofte verbroken had, en toen alles voorbij was en men u van uw ziekbed had weggenomen, vond ik dit boek onder uw hoofdkussen. Het zegt mij hoe teêr gij mij hebt liefgehad; maar gij hebt ook aan mij getwijfeld, Jozef... In doodsangst heb ik op een enkel helder oogenblik aan uwe legerstede gewacht; het zou u overtuigd hebben dat ik geene schuld had, en mijne smart over uw dood zou haar scherpsten prikkel verloren hebben; tevergeefs! Onze zielen zijn onverzoend van elkander gescheiden, grootere foltering kon mij niet worden opgelegd! En schoon ik de grootste misdaad begaan had, kon ik niet gruwzamer gestraft worden dan met dit hart, dat dag en nacht ten hemel schreit en mij rusteloos voortdrijft, even als de vluchtende Kaïn.
In dit boek hebt gij uwe gedachten nêrgelegd; maar hoe stout en verheven zij ook zijn, er waait een zoete verkwikkende adem van liefde over: uwe innige onvergankelijke liefde voor mij, Jozef. Alles spreekt tot mij in deze bladeren als met levenden adem en uwe dierbare stem... Ik zal u antwoorden, hier op dezelfde bladen, waarop uwe hand gerust heeft; en ik zal mij voorstellen dat gij nevens mij staat en dat uwe oogen mijne pen, trek voor trek volgen, tot dat het raadsel geheel voor u is opgelost!
Weet gij nog, hoe de kleine Cordula Helwig hare geliefde witte hoen, die door den jachthond achtervolgd was, op den zolder zocht? Het was donker boven, doch door eene reet tusschen de planken drong het zonnelicht en milliarden zonnestofjes bewogen zich in den lich t-zuil. Het kind gluurde door de reten. Daar, achter die planken was het huis van buurman Hirschsprung, en daar had hij juist den oogst van zijn eenig stuk land binnengehaald, en boven op de goudgele halmen zat de wilde zwarte Jozef en keek door het dakvenster.
- Zoek mij eens! riep het kind door de reet. De knaap sprong van de schoven af en keek uitdagend om. Zoek mij eens! klonk het weer. Daar kraakte het, en een van de planken, waarachter de kleine Cordula stond, viel met luiden slag op den zolder van het aanzienlijk buurmanshuis...
- Ik begon van schrik te weenen, en toen werd gij eensklaps zacht en vriendelijk, en bracht mij beneden in het eenvoudige schoenmakerskamertje. De plank werd weder vastgemaakt; maar sedert dien tijd kwam ik dage lijks over de straat bij u. O, wat waren dat heerlijke winteravonden! Op de groote kachel pruttelde de koffieketel; uwe weerdige moeder zat aan het spinnewiel en uw vader zat ieverig te kloppen op zijnen driepikkel en verdiende het dagelijksch brood.
- Ik zie nog zijn edel treurig gelaat, als hij van vroeger tijden vertelde. Toen waren de Hirschsprungs een aanzienlijk, beroemd geslacht geweest, een moedig Hunnengeslacht van reusachtige lichaamskracht! Welk eene onafzienbare reeks van heldenfeiten was door hun arm volbracht. Maar ik gruwde van de stroomen menschenbloed, die zij vergoten hadden, en hoorde veel liever de geschiedenis van dien ridder, die zijne jonge vrouw zoo trouw en teeder had bemind. Hij had twee armbanden laten maken, en op ieder daarvan stond de helft van een liefdevers gegraveerd; den eenen armband droeg hij zelf, en den anderen zijne trouwe vrouw. En toen hij in den oorlog doodelijk gewond nederviel, kwam een ruwe soldaat en wilde het kostbare liefdepand van zijn arm rukken; doch de stervende hield met zijne linkerhand krampachtig het sieraad omklemd en liet zijne hand houwen en verminken tot dat zijn schildknaap hem te hulp kwam en den dief versloeg... Die armbanden warden als relikwieën in de familie bewaard totdat de Zweden kwamen. - Hoe haattet gij die Zweden destijds, Jozef! Zij waren immers de schuld van den ondergang der Hirschsprungs.
een eciite fijnproever, naar de schilderij van f. streitt.
- Deze waren katholiek gebleven, toen bijna het geheele land tot den nienwen Lutherschen godsdienst overging. Zij leefden van dien tijd in strenge afzondering, ter oorzake van geloof; doch dit was den ouden Adriaan von Hirschsprung nog niet genoeg; hij verliet liever huis en hof in het oude Thüringan, dan onder ketters te leven. Hij had zijne bezittingen behalve het huis aan de markt, voor zestigduizend daalders in goad verkocht en op zekeren dag gingen zijne beide zonen op reis om in een goed katholiek land eene nieuwe woonstede te zoeken. Toen gebeurde het, dat de Zweedsche koning, Gustaaf Adolf, met een en twintig duizend man krijgsvolk door Thüringen trok. Hij vertoefde eenen dag in het stadje X. - 't was den 22 October 1632 - en zijne soldaten werden bij de burgers ingekwartierd. Ook het adellijke huis op de markt was vol Zweedsche ruiters, en dit moet den ouden Adriaan met woede en ergernis vervuld hebben. Er ontstond een hevige woordenstrijd, tusschen hem en de soldaten, die halfdronken op het binnenplein wijn slorpten, en in den twist stak een der soldaten den ouden man het zweerd midden doer de borst; hij viel met uitgestrekte armen ruggelings op den grond en bleef, zonder eenig geluid te geven, op de plek dood. De woedende Zweden plunderden en verwoestten alles wat hun onder de handen kwam, en toen de zonen des huizes terugkwamen, lag de oude Adriaan lang onder de kille zerken der Lieve-Vrouwe-kerk en zij zochten tevergeefs naar hun erfdeel. De Zweden hadden de zestig duizend daalders meegenomen; kisten en kasten stonden ledig, hun inhoud was vernield en verbroken op den grond, en de familie papieren waren in alle vier de winden verstrooid; geen enkel blaadje was weêr te vinden... Zoo vertelde uw vader, Jozef! Daarna kwam het huis voor een geringen prijs in handen van den burger Helwig. De twee zonen van Adriaan deelden den koopprijs. Lutz, de oudste, trok in den vreemde en niemand heeft ooit meer van hem gehoord; doch de andere
tak hing het ridderzwaard aan den spijker, en nakomelingen van hen, die tegen de Saracenen hadden gestreden, die eens vereerd waren aan de keizerlijke hoven om hunne dapperheid en adellijke manieren, grepen naar leest en spanriem.
- Gij evenwel niet Jozef; gij gingt uw eigen weg, en gij wist dat die met doornen en steenen bezaaid zoude zijn. Uw geest ontvlood terwijl uw lichaam verhongerde!
- Wie zou aan zulk een einde van uw leven gedacht hebben, wanneer gij aan het klavier zat en de wondervolste harmonieën als onder uwe vingers zich verhieven? Het was een arm klein instrument, dat in een donkeren hoek uwer ouderlijke huiskamer stond; zijne tonen waren scherp en hard, maar uw geest bezielde ze; zij borsten in storm en onweder uit en schilderden den lachenden hemel boven eene schitterende wereld... Weet gij nog, hoe uw vader u beloonde, wanneer hij tevreden over u was? Dan ontsloot hij plechtig eene oude kast en legde een muziekblad op uwen lessenaar: het was de operette van Johan Sebastiaan Bach; zijn grootvader had haar van den komponist zelven gekregen en zij werd als een heiligdom in de familie bewaard... Er werd geen penning noch geen stukje brood bij u gevonden, nadat ge deze wereld verlalen had; maar het manuscript van dit opera, waarvan gij de materiëele weerde toch zoo goed kendet, lag onaangeroerd, onder mijn adres, op de tatel.
(Wordt voortgezet.)