bij haar zou willen zijn. Toen heb ik geantwoord dat ik juist iemand kende die een ongelukkig huisgezin gaarne te hulp zou willen komen. Zoo'n verzoek aan mejufvrouw Houghton neem ik op mij; ik behoef haar maar 't een en ander te zeggen om haar daartoe te doen besluiten. Ik ga er met uwe vrouw heen, en ge behoeft u omtrent haar niet te verontrusten. Zij zal daar even goed in veiligheid zijn alsof ze twintig mijlen hier vandaan was.’
Terwijl Houghton nog aarzelde, trad zijne vrouw de kamer binnen en daar Bixby altijd van alles dadelijk partij wist te trekken, knoopte hij onmiddellijk eene onderhandeling aan.
‘Lieve jufvrouw Houghton, neem me niet kwalijk dat ik eerst uw mans toestemming gevraagd en gekregen heb voor de goede daad, die ik u kom voorstellen. Ik ben komen vragen of ge ook genegen zoudt zijn om van nacht te waken bij 't meisje van John Fletcher; 't kind wordt niet beter, en de moeder ligt nu ook van vermoeienis en angst te bed’
‘Heel gaarne, meneer Bixby,’ zei jufvrouw Houghton vriendelijk. ‘Ik moet juist in uwe buurt zijn; ik ga dus zoo ver met u meê en dan zal ik tegen negen uur bij Fletcher zijn. Ik kan mijn man wel alleen laten, want hij heeft nog verscheidene brieven te schrijven.’
Foster Houghton bleef verlegen staan dat alles ten genoegen van Bixby in orde kwam, en terwijl zijne vrouw naar boven liep om haren bril en haren grooten shawl te halen, kon de commissaris zijne laatste batterijen oprichten.
‘Ik heb u alles gezegd wat ge noodwendig moest weten, mijnheer Houghton; als ge nu uwe tegenwoordigheid van geest maar behoudt is de Bank gered en zijn de dieven gepakt. Ga van avond maar niet uit, of ge zoudt argwaan opwekken. Bereid u er op voor om tusschen middernacht en een uur onze drie schelmen te zien opdagen; reken er vast op dat ik op mijn post ben. Hier blijft het bij, ik hoor jufvrouw Houghton den trap afkomen.... En nu, mejufvrouw Houghton, zal 't mij heel aangenaam zijn u tot geleide te strekken.’
De heer Foster Houghton bleef dus alleen thuis. Hij was geen lafaard maar iemand van een zeer vreedzamen aard, wien het speet dat hij zich in een avontuur had laten meesleepen; maar men mocht toch aannemen dat Bixby al de voorvallen voorzien had. Zijne afzondering maakte dit vooruitzicht dubbel onpleizierig. Herhaaldelijk stak hij de hand uit om naar zijne laarzen te grijpen, met het plan om uit te gaan en de dieven op zijne manier te voorkomen, zonder zich eenigszins over den officieëlen triomf te bekommeren dien Bixby als commissaris van politie zich daarvan voorstelde. Maar telkens liet hij zich achterover in zijn leunstoel vallen, bij zich zelven zeggende dat zijn stilzwijgend toestemmen gelijk stond met eene verbintenis op zijn eerewoord en dat Bixby misschien eenvoudig de speelbal zijner weelderige verbeelding was. Enkele oogenblikken betrapte hij er zich zelven op dat hem de afwezigheid zijner vrouw hinderde, daar deze hem anders die pijnlijke uren door haar bijzijn zou verkort hebben. Bijna iedere minuut luisterde hij naar de klok.
En Harry, zijn zoon - was die nu maar hier om zijn vader bij te staan in plaats van den ganschen nacht op 't feest door te brengen. zijn ongelijk niet onder 't oog kunnen houden,
Evenals David, treurende over zijn zoon Absalon, verweet zich de zwakke vader, vol medelijden met den jongman, zijne gestrengheid en nam zich voor om in 't vervolg de toegevendheid zijner vrouw jegens Harry te betrachten.
De klok der naburige kerk deed hem eensklaps uit zijne mijmerij ontwaken. Hij beefde, en zonder zich juist rekenschap te geven van hetgeen hij er mee zou kunnen doen, achtte hij het voorzichtig den revolver van zijn zoon te halen. Hij nam dus de lamp, en vond in Harry's kamer al de laden open en alles dooreen gesmeten, hetgeen een zoo stipt man als de kassier erg moest hinderen; maar wat hem in deze kritieke omstandigheid niet minder tegenviel, was dat het revolver-kistje leeg was!....
‘Dat is al heel zonderling,’ dacht hij, ‘maar neen!.... de dwaze jongen zal gedacht hebben dat men wel eens eene slechte ontmoeting kan hebben als men voor 't aanbreken van den dag van een feest terugkomt.’
Terwijl hij op 't kantoor rondzocht, stiet zijne hand tegen eene flesch, welks reuk hem den inhoud deed vermoeden.... eene flesch wiskey.
‘Komaan,’ zeî hij bij zich zelven, ‘dit zal mij, bij gebrek van een wapen, den moed geven, dien ik wel noodig heb om de bezoekers, die onze dappere commissaris heeft aangekondigd, behoorlijk te ontvangen.’
En hij nam een flinken teug van dat geestrijk vocht, waardoor hij, toen hij weder in de benedenkamer kwam, zich even onversaagd als de commissaris in persoon gevoelde en bereid was om de rol te vervullen, die hem ondanks zichzelven was toegewezen.
‘Bixby en ik,’ zei hij bij zich zelven, ‘zijn trouwens voldoende om de drie deugnieten op den grond te werpen, indien zij met hun drieën zijn; maar een beetje rust zal toch geen kwaad doen, omdat ik ze in elk geval in mijn bed ontvangen moet; laat ik dus gaan slapen totdat ze mij wakker maken.’
Eenige oogenblikken daarna, had de kassier de huisdeur gesloten, de ramen der beneden-verdieping gegrendeld en, om zich aan de rol die hij vrijwillig op zich genomen had, te houden was hij behoorlijk te bed gaan liggen. Eindelijk viel hij in slaap en werd inderdaad eerst gewekt door een tweede gebel.
‘Komaan!’ mompelde hij bij zich zelven, ‘dat is wat nieuws, want zoo bescheiden kondigen de dieven hun bezoek niet aan. 't Is zeker Bixby die me komt bekennen, dat die geheele geschiedenis niets dan zuivere verbeelding uit zijn dwaas brein is.’
Toen er voor de derde maal gebeld werd, liep hij naar de deur; maar voor hij open deed riep hij met de zwaarste stem die hij kon opzetten:
‘Wie is daar?’
‘Ik ben 't Foster,’ zei de zachte stem zijner vrouw. En toen hij haar had opengedaan, vertelde zij hem met een paar woorden, dat toen zij een uur of twee bij 't zieke kind gewaakt had, zij van haren post ontheven was geworden door de onverwachte aankomst eener oppaster: die men eene week te voren gevraagd had en op wie men niet meer rekende.
De waardige kassier van de Bank der Blue-River was 't niet met zich zelven eens of hij zijne vrouw zou verwittigen van 't drama dat in hare kalme woning zou gespeeld worden. Hij stelde zichzelven die vraag opnieuw en berekende daarbij terdege het voor en tegen, op nieuw hopende dat de commissaris hem eene valsche tijding zou gebracht hebben, in welk geval het onnoodig was om jufvrouw Houghton te verontrusten. Doch deze was vermoeid van 't waken en sliep dadelijk in, terwijl meneer Houghton, te midden van zijne besluiteloosheid, even als zij deed, vóór hij nog een woord gesproken had.
(Wordt voortgezet.)