Kassier en vader.
Amerikaansche novelle.
‘'t Is onnoodig er langer over te twisten, vader; zeg me eenvoudig ronduit ja of neen, dan is er geene sprake meer van.’
‘Welnu, neen, Harry, ik weiger 't; ge moest me gelooven als ik u zeg dat onze middelen het niet toestaan om ja te zeggen.’
En mijnheer Houghton verborg zijn hoofd in beide handen, alsot hij liever het knorrig gezicht van zijn zoon niet zag.
Maar 't was meer dan een knorrig gezicht.
‘Goed!’ riep de onstuimige jongman, ‘heel goed! Ik hoop dat ge nooit spijt zult hebben van mij die geringe gunst te hebben geweigerd. Ik wil en zal toekomende week naar het George-meer gaan, al moest ik ook, om aan geld te komen, de horlogie en ketting van mijn grootvader verkoopen.’
Een onderdrukte zucht ontglipte aan de borst van mijnheer Foster Houghton.
‘Harry lief!’ zei jufvrouw Houghton op verwijtenden toon, die met betraande oogen in stilte dien huiselijken twist had bijgewoond.
Doch Harry, die zich tevergeefs zocht te bedwingen, trok aan zijne ketting, alsof hij daardoor zijne bedreiging nog krachtiger wilde te kennen geven. Hij stond op greep zijn mantel en zei:
‘Ge behoeft van nacht niet voor mij op te blijven of de deur open te laten. Ik ga met een paar vrienden naar een avondfeest te Tinborough, en daar 't lang zal duren en de nachten kort zijn, wacht ik den nacht af om naar huis terug te keeren, tenzij ik in Valneyhouse uitruste.’
‘En met welke vrienden gaat ge naar dit feest?’ vroeg de vader, minder uit nieuwsgierigheid dan om het slechte humeur van den jongen te verdrijven.
‘Met wie? Met mijne gewone kameraden,’ antwoordde Harry koeltjes, ‘met Arthur Brooks, met Tom Boxham, met Frank Pettengill en... met Harrison Fry, als ge de heele lijst wilt hebben.’
Mijnheer Houghton keerde plotseling 't hoofd om, en nu zeide jufvrouw Houghton op smeekenden toon tot haar zoon:
‘Als ge voor altijd den omgang met Harrison Fry zoudt willen staken, dan geloof ik, Harry, dit uw vader u bijna niets zou weigeren. Ik heb opgemerkt welk een slechten invloed Harrison Fry op u uitoefent, sedert zijn terugkeer uit New-York. 't Was een slecht kind en hij zal ook een slecht mensch worden.’
‘'t Is een jongen als ik en menig ander,’ zei Harry, op zijne horlogie ziende. ‘Harrison Fry is niet zoo slecht als men hem afschildert. Bovendien dunkt het mij, dat vaders handelwijze jegens mij hem geen recht geeft zulk een oordeel over mijne vriendschapsbetrekkingen te vellen.’
Harry Houghton zeî dit met voordacht, want hij wist terdege dat dit zijn vader erg grieven moest. Een oogenblik daarna wipte hij 't lage raam uit en liep met vluggen tred over 't zandpad in de richting der gemeenteweide.
De Amerikaansche familie, waarin dit tooneeltje plaats had, was het huisgezin van den kassier der Nationale Bank van Blue-River te Elmfield.
Foster Houghton was een dikke vijftiger, die er uitzag als een zestiger. Voor Harry, een eenig kind, had hij meer zwak dan er toe noodig was geweest om 't beste karakter te bederven, en later achtte hij 't soms noodig het evenwicht door eene strengheid te herstellen, die soms rechtvaardig, maar nu en dan ook onredelijk was. De grootvader van den jongman, de oude Peleg Houghton, die 't vorig jaar op een leeftijd van negentig jaar gestorven was, had Harry niet minder bedorven. Op zijn sterfbed had hij hem zijne horlogie van Frodsham gegeven. De jongman moest dus wel heel vertoornd zijn om zoo luchtig over de mogelijkheid te praten om daarvan te scheiden.
‘Ik vrees dat Harry op een zeer slechten weg is,’ zeî de heer Houghton na eenige oogenblikken stilte, die slechts onderbroken werd door 't getik der breinaalden van de arme moeder; ‘maar vooral beef ik soms voor hem, omdat hij zoo druk met Harrison Fry omgaat. Hij is al tweemaal met hem naar Tinborough geweest en telkens is hij niet voor 't aanbreken van den dag teruggekomen. En zijn plan om een zomer aan 't George-meer te gaan doorbrengen, is bespottelijk.’
‘Ge kunt zeker de zaak 't best beoordeelen, vriendlief,’ zei jufvrouw Houghton (zoo begon ze altijd als ze hem juist het tegenovergestelde bewijzen wilde.) ‘Ik ben het geheel met u eens wat dien kwâjongen betreft; maar wat nu het gaan naar Tinborough aangaat, geloof ik dat slechts ééne beweegreden daartoe bestaat. Grace Chamberlain is nu bij hare tante te Tinborough. Ze gaat de maand Juli met de familie harer tante aan 't George-meer doorbrengen en ik veronderstel dat tante en nicht aan Harry gezegd hebben, dat ze hem er ook hopen te zien. Grace Chamberlain is een allerliefst meisje, en Harry is precies wat gij op zijn leeftijd waart.’
‘Maar hemellief!’ riep de kassier uit ‘waarom heeft hij me niet rondborstig gezegd, hoe de zaak stond? Fen jong meisje overal na te loopen, al is 't om hare hand te doen, is op zijn leeftijd ontegenzeggelijk eene dwaasheid; maar nog zotter zou 't zijn om een geheelen zomer op eene badplaats door te brengen en er meer geld te verteren dan men heeft. Mocht mijne berisping Harry's toorn zóó opwekken, dat hij mij dreigde zijne horlogie te zullen verkoopen? Aan de ketting van die horlogie hangt een medaillon, dat haar mijner moeder bevat, en dat ik voor geen geld ter wereld zou willen, dat uit de familie ging.’
Hij sprak nog, toen de bel door 't huis weerklonk; 't was ontegenzeggelijk eene vaste hand die er aan trok. Jufvrouw Houghton ging zelve opendoen, want Betje, de eenige meid des huizes, was plotseling bij eene zieke zuster geroepen, zoodat hare meesteres zich voor een dag of twee maar zelve moest zien te redden. Toen zij dus vernomen had dat het een bezoek voor haar man was, ging zij weêr heen om huishoudelijk werk te verrichten.
De bezoeker was mijnheer Silas Bixby.
Wel had men zeer geslepen moeten zijn, als men 't doel van Silas Bixby's bezoeken had willen voorspellen, ofschoon er weinige deuren waren, aan wier bel hij niet menigmaal getrokken had. De heer Silas Bixby was tegelijkertijd correspondent van het dagblad De Trompet van Tinborough en commissaris van politie te Elmfield, opziener der zondagschool en arrondissements-ontvanger, zonder nog te spreken van zijne drukke bezigheden als agent van twee of drie naaimachine fabrieken en van eene levensverzekering-maatschappij. Hij was eigenaar eener landhoeve, die hij in zijn vrijen tijd zelf bestuurde, en wat hem van zijne winteravonden overbleef, besteedde hij aan 't houden eener schrijfklasse, waaraan hij zeer vernuftig zanglessen en concerten verbond, die aan 't eind van het kwartaal soms zeer winstgevend bleken te zijn. De heer Silas Bixby was bovendien nog secretaris eener verzekeringsmaatschappij tegen brandschade, zoodat hij soms even vlug als de pompiers op het tooneel des onheils verscheen. Ten slotte had de heer Silas Bixby aan een van de hoeken der Groote Markt te Elmfield een kleinen boekhandel met eene kamer als lees-museum ingericht.
In welke betrekking en voor welke zaak bracht nu mijnheer Bixby dit avondbezoek aan mijnheer Houghton?
Toen hij de kamer van den kassier binnentrad, keek de heer Silas Bixby om zich heen, om zich te verzekeren dat niemand hem hooren kon:
‘Ge zult het me immers niet kwalijk nemen, buurman,’ zei hij hem, ‘als ik de ramen, ondanks de hitte, sluit.’
En vóor zijn gastheer 't had kunnen beletten had hij de daad bij 't woord gevoegd.
‘Het is hier om eene zaak van 't hoogste