[Onze gravures]
Maria Stuarts laatste Gang,
volgens de voorstelling der Meiningers.
Al wie in de kunst eenig belang stelt heeft hier, te Antwerpen, den Meininger-tooneeltroep gaan zien, bewonderen en toejuichen, toen dit gezelschap ons in den loop van het vorige jaar op eene reeks zijner kunstrijke voorstellingen kwam vergasten.
De man der pen kon er de sierlijke voordracht smaken der meestergewrochten, die sinds jaren zijne lievelingen en de voorwerpen zijner studiën waren; de tooneelliefhebber mocht er zich vermeien in de gewetensvolste en prachtigste vertolkingen, die tot nog toe in eenigen schouwburg ter wereld te zien geweest waren; de beeldende kunstenaar kreeg er eene ontelbare reeks van treffende plastische groepen en tafereelen, historisch juiste en met nauwkeurige zorg geschakeerde kleedsels, en verrassend schoone tooneelschermen te bewonderen; de toonzetter kon er de ervaring opdoen, welke treffende indrukken er te verkrijgen zijn, door op geschikte oogenblikken de voordracht en de handeling in een treurspel, door eene sober georchestreerde muziek van achter de schermen te doen begeleiden; kortom, voor allen was er te genieten, iets te leeren; behalve echter voor ons eigen, zoogezegd nationaal tooneel; dar al die kunst en pracht een oogenblik verbluft en versuft aangekeken heeft, en dan teruggekeerd is tot zijn ouden sleur, tot zijne.... kunst.
De hoogste uiting dier kunst, ‘het overgroot en voortdurend succès,’ zooals de plakbrieven van den gemeente-schouwburg meldden, schijnt dit jaar een soort van barakspel geweest te zijn, dat de fatsoenlijke dagbladen weigerden in hunne kolommen aan te kondigen.
Met het ernstige en deftige Antwerpsche publiek gaan wij dus de poorten van ons eigen schouwtooneel stilzwijgend voorbij, en wachten op de Meiningers om nogmaals volop een rein en hoog kunstgenot te smaken.
Als herinnering voor hen, die reeds Maria Stuart door den Duitschen troep vertolken zagen, en als voorbereiding voor de kunstminnaars, die de Meiningers bij hun aanstaande bezoek te onzent in dit stuk zullen gaan bewonderen, geven wij in dit nummer het aangrijpendste oogenblik van dit treurspel in gravure weder.
Gelijk men weet, onderscheiden zich de Meiningers niet alleen door hun gevoelvol en menschkundig spel, maar ook door de nauwgezetheid waarmee zij tot zelfs in de kleinste bijzonderheden der tooneelschikking de gedachte van den tooneeldichter trachten te vertolken. Hunne voorstelling van Schiller's Maria Stuart leverde daarvan een duidelijk bewijs. De voorschriften van den dichter werden in dit treurspel met de meest mogelijke historische trouw opgevolgd, nauwkeuriger dan Schiller zelf met de gegevens der geschiedenis omsprong. Ons tafereel verbeeldt het laatste tooneel uit het vijfde bedrijf van Schiller's drama.
Hanna, Paulet en Drury treden op, in het zwart gekleed; zij worden gevolgd door dienaren, die met eene menigte kostbaarheden den achtergrond van het tooneel aanvullen.
Een voor een komen al de getrouwen der koningin; eindelijk verschijnt zij zelf, feestelijk getooid, gelaten, troostend en vergevend. Zij verzoekt allen, het vertrek te verlaten; zij wil - altijd volgens Schiller, die haar inderdaad als schuldig doet voorkomen - hare laatste bekentenis voor Melvil afleggen. Reeds komen Burleigh, Leicester en Paulet met de soldaten; Burleigh ontvangt Maria's laatste bevelen; de vrouwen verdringen zich angstig rondom hunne gebiedster, doch worden teruggestooten door de soldaten, die de wijdgeopende deur bezet houden.
Er heerscht een somber stilzwijgen; zacht snikken de vrouwen, - de koningin bidt. Zij richt zich met edele waardigheid op tot den laatsten gang; zij ziet Leicester aan en siddert terwijl hij, door haar blik tot in het diepst der ziel geschokt, haar begeleidt.
Plotseling weerklinkt achter het tooneel in machtige, aangrijpende tonen de ‘heksenmarsch;’ langzaam beweegt zich de stoet voort, allengs is het tooneel verlaten; ademloos hooren de toeschouwers de woorden van Leicester aan en met kloppend hart voelen zij zelf als den verpletterenden slag van het onverbiddelijke noodlot.
Dit zijn de indrukken, welke de Meiningers door de waarheid en waardigheid, waarmee zij Schiller's treurspel weergeven, in het gemoed der toeschouwers teweegbrengen.
Mocht het ons spoedig gegeven zijn de groote kunstenaars nogmaals in ons midden te vieren.
Hunne komst zal hier zelfs wel iets meer dan een feestbanket voor den geest zijn: de luchtkring onzer tooneelwereld mag van tijd tot tijd wel eens gezuiverd worden.