Voor honderd jaren.
Tafereelen uit de groote Fransche Revolutie
Door J.R. van der Lans.
XII.
Vlucht van het koninklijk gezin uit de Tuilerieën. - Toebereidselen en maatregelen van Bouillé. - Teleurstellingen en misrekeningen. - De koning herkend door den postmeester van Sainte-Menehould.
Het was elf uur in den avond van den 20en Juni 1791 en duisternis omhulde het trotsche paleis der Tuilerieën, sedert October 1789 de gevangenis van het koninklijk gezin. Schildwachten bewaakten aan alle kanten de uitgangen, niet alleen om elken onbevoegde het binnendringen te beletten, maar vooral ook om te verhoeden dat een der koninklijke gevangenen den kerker mocht ont-vluchten. Lafayette, de ‘trouwe dienaar van Zijne Majesteit,’ die in den nacht van den 5en op den 6en October zoo rustig geslapen had, gunde zich sinds lang geene rust meer. Op elk uur van den dag verscheen hij onverwachts in de Tuilerieën om zich te vergewissen dat alle wachtposten wel goed waren bezet, om de minste bewegingen des konings te bespieden en de spionnen en aanbrengers, waarmee hij hem omringd had, uit te hooren. Ook thans, op dit late uur, sloop hij rondom de donkere gebouwen; maar nergens trof iets verdachts zijn oog; doodsch en somber strekten zich de lange gevels uit in de stilte van den nacht, slechts door den eentonigen voetstap der schildwachts verbroken.
Alleen op het plein du Carrousel was nog een vrij druk gerij van af- en aanrollende rijtuigen en vermengde zich het geraas der wielen met de stemmen van lachende, grommende of zwetsende koetsiers. Zij kwamen de bezoekers van het paleis halen, vrienden en vertrouwelingen des konings, die hem, voor zoover dit hun vergund was, kwamen gezelschap houden en troosten in zijne beklemmende opsluiting. En te midden van dat rumoer van paarden en koetsen slopen in de duisternis enkele groepjes personen, mannen, vrouwen en een paar kinderen, in donkere reismantels en het gelaat onder groote hoeden verscholen, schuw en onzeker over het plein rond, angstvallig het weifelend licht der lantaarns vermijdend en zich omzichtig in de schaduw houdend van bogen en kolommen. Een dier groepjes, een man, met eene dame aan den loopt op het plein rakelings het rijtuig van Lafayette voorbij. De dame siddert; zij heeft bij het licht van de toortsen der livreibedienden den generaal der nationale garde herkend; maar onmiddellijk weer vermant ze zich, stapt haastig aan den arm van haar geleider voort en verdwijnt in den doolhof van nauwe, bochtige straten, die aan het plein grenst, terwijl de overige groepzich alle in verschillende richtingen even schichtig verwijderen.
Wie waren zij, die daar in het donker van den vallenden nacht als dieven rondslopen door de eenzame straten van het inslapende Parijs, zorgvuldig elken laten voorbijganger ontwijkend, dien zij op hun gejaagen tocht ontmoetten?
madame elisabeth.
Die schuwe vluchtelingen waren koning Lodewijk XVI, zijne gemalin Marie Antoinette, zijne zuster Madame Elisabeth en zijne beide kinderen, die van slechts enkele getrouwen verzeld, het paleis ontvluchtten, dat hun tot een kerker was geworden. O welke moeite en zorgen, hoeveel beleid en overleg had het gekost, om de waakzaamheid van Lafayette en zijne spionnen te verschalken! Maanden lang had het plan de vorstelijke gevangenen bezig gehouden, zonder dat zich eenig uitzicht opdeed, het te verwezenlijken. Niemand konden zij er deelgenoot van maken, daar niemand in hunne omgeving meer te vertrouwen was. Ternauwernood konden zij een enkel oogenblik vinden, om het met elkander te bespreken; want nacht en dag waren loerende oogen op hen gericht, zóó zelfs dat de deur van het slaapvertrek der koningin steeds moest openstaan en zij die enkel sluiten mocht terwijl zij zich kleedde.
Met elken dag werd de gevangenschap ondraaglijker; zoodra zij zich vertoonden, aan uitjouwingen en bedreigingen blootgesteld, konden zij zelfs geen luchtje scheppen aan het venster, nog veel minder het paleis verlaten. Sedert den 17en April hadden zij geen voet meer buiten de Tuilerieën gezet. Dien dag meende het koninklijk gezin een uitstapje te maken naar Saint-Cloud, daar Lafayette den koning genadig had toegestaan, een paar dagen de buitenlucht te gaan inademen op twee mijlen van Parijs. Maar nauwelijks was het rijtuig ingespannen of de oproerige menigte kwam het omsingelen en de dappere Lafayette met zijne nationale garde zag geene kans, den koning een doortocht te banen. Eenige weken te voren was hij wel mans genoeg geweest om een aantal edellieden, op het gerucht van een aanslag, ter verdediging des konings naar het paleis gesneld, smadelijk heen te jagen, zeggende dat hij zelf voor de veiligheid van Zijne Majesteit instond. Maar die edelen hadden ook op verzoek des konings de wapenen afgelegd.
Tegenover den volkshoop minder voortvarend dan tegenover ontwapende verdedigers des konings, had Lafayette het rustig aangezien, dat deze in zijn paleis werd teruggedreven als een misdadiger, die op ontsnapping uit den kerker wordt betrapt. Grievender kon Lodewijk XVI niet worden te verstaan gegeven, dat hij de gevangene was van zijn volk, en dat, zoo hij ooit nog zijn koninklijk gezag tot heil des lands wilde uitoefenen, hij tot elken prijs de vrijheid van zijn persoon moest trachten te herwinnen. Te lang reeds had men hem tot het werktuig der revolutie verlaagd, door hem met geweld de or de teekening af te persen van besluiten, waartegen zijne heiligste overtuiging in opstand kwam. Hij moest die kluisters afschudden: eenmaal buiten Parijs, zou hij wellicht in de eene of andere grensplaats zijne getrouwen om zich kunnen verzamelen, de uitgeweken edelen tot zich roepen en met de hulp van bevriende mogendheden eene legermacht op de been brengen, in staat om de orde te herstellen en den geschokten troon zijner vaderen weer op te richten. Dat was hij verplicht aan zijn volk, aan zijn huis, aan vrouw en kroost, die hij als koning, als echtgenoot en vader niet aan de revolutie mocht laten.
In het geheim waren lange onderhandelingen gevoerd met Mirabeau, die den opstand, welke hem over het hoofd wies, moede, ten slotte den koning zijne diensten had aangeboden. De machtige volksleider, die met zijn woord alleen alles meende te kunnen overheerschen, had zich voorgesteld het monster, dat hij zelf tegen den troon had aangehitst, weer even gemakkelijk te kunnen beteugelen. Maar eene plotselinge ziekte, het gevolg van zijn ongeregeld leven, wierp hem machteloos op het krankbed, dat weldra zijn doodsbed werd. Van dien bondgenoot, hem even onverwachts ontvallen als hij zich had aangeboden, had de koning dus niets meer te verwachten.
Doch hij had nog één dienaar, die tot de volvoering van het stoute plan berekend was en op wiens ridderlijke trouw en krijgsmansbeleid hij zich ten volle verlaten kon. Het was de markies de Bouillé, de onderdrukker van den opstand te Nancy. Met dezen was ten laatste een weldoordacht plan tot ontvluchting beraamd, dat de beste kansen tot slagen aanbood. Het koninklijk gezin zou, door vermomming onkenbaar gemaakt, in den nacht de Tuilerieën ontvluchten, in een paar reiswagens, die door de zorgen van Bouillé bij elke vooraf bepaalde halte versche paarden zouden vinden, om hun weg te vervolgen naar de grensstad Montmédy, die tot toekomstig koninklijk kwartier was uitgekozen. De markies de Bouillé zou bovendien zorgen, dat van afstand tot afstand langs den weg troepen aanwezig waren om in geval van nood de vlucht des korings te dekken. Drie voormalige lijfwachten zouden, als livreibedienden vermomd, het koninklijk gezin vergezellen, terwijl Bouillé den koning bovendien een edelman had aangewezen, op wien hij zich als gids en geleider veilig verlaten kon. In plaats van dezen gaf de koning echter eene plaats in het rijtuig aan de gouvernante der kinderen, madame De Tourzel, die onder tranen smeekte, de vlucht harer meesters te mogen deelen. Door deze schikking en ook om de toebereidselen tot de reis te verbergen voor eene der kamervrouwen der koningin, die eene vurige patriote was, moest de vlucht, die aanvankelijk op den 19en Juni was bepaald, plotseling een dag uitgesteld worden. Die vertraging kon niet tijdig genoeg ter kennis van Bouillé gebracht worden, om dezen gelegenheid te geven zijne ingewikkelde en omvangrijke maatregelen opeens te wijzigen, en zoo was dan deze hachelijke onderneming, waarvan de toekomst van Frankrijk en zijn koningshuis afhing, reeds van den beginne mislukt.
Het noodlot scheen daarbij gezworen te hebben, het voortvluchtige koningsgezin op dien hangen tocht te achtervolgen. Ternauwernood waren de vluchtelingen, door de vertrekken van een vertrouwd hoveling, bij groepjes van tweeën of drieën, achtereenvolgens het paleis ontkomen, of reeds begon die reeks van misrekeningen en teleurstellingen, welke op de jammerlijkste mislukking moest uitloopen.
Wij hebben gezien hoe Marie Antoinette, aan den arm van een der drie lijfwachts voortspoedend, op het punt had gestaan, door Latayette te worden herkend en teruggevoerd. In haren schrik sloeg de arme koningin met haren geleider eene verkeerde straat in, raakte in de duisternis verdwaald en bereikte, zonder iemand den weg te durven vragen, eerst na lange omwegen de afgesproken plek, waar de koning met de anderen haar in doodsangsten wachtten, om in het rijtuig te stappen.
Eindelijk zijn de vluchtelingen gezeten in de beide huurkoetsen, die in allerijl afrijden in de richting der poort St. Martin. Zij werpen een laatsten blik op het paleis, waar zij zooveel treurige dagen gesleten hebben en bereiken weldra, langs de uitgestorven donkere straten de barrière. De reispas, behoorlijk door den minister Montmorin geteekend, verleent hier ongehinderden doorgang aan ‘mevrouw de barones de Korf, met hare twee kinderen, eene kamervrouw, een kamerknecht en drie bedienden op weg naar Frankfort.’ Onder dien schuilnaam verborg zich Marie Antoinette; de koning,