De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 5
(1888-1889)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 289]
| |
[Nummer 37]In de lijdensweek.
| |
De Voetwasselling
| |
[pagina 290]
| |
en Meester ben, u de voeten heb gewasschen, moet gij ook elkander de voeten wasschen; want Ik heb u het voorbeeld gegeven, opdat gij aan anderen doen zoudt wat Ik aan u gedaan heb.’ Ziedaar het geheim van liefde en ootmoed, in die voetwassching verscholen: de hoogste vernederde zich tot den dienaar der geringsten, om te toonen hoe allen, op het voorbeeld van den goddelijken Meester, die vrijwillig de gestalte van een dienstknecht aannam, bereid moeten zijn, elkander als broeders den nederigsten liefdedienst te bewijzen. Van de vroegste tijden af heeft de Kerk gewild, dat de les, ons door Christus in de voetwassching gegeven, niet zou verloren gaan, maar telkens in herinnering zou worden gebracht door de hernieuwing dier roerende plechtigheid. Dat gebruik, hetwelk tot de hoogste christelijke oudheid opklimt, is bekend onder den naam van Mandatum, omdat daarbij de woorden gezongen worden: Mandatum novum de vobis, waarin de Verlosser Zijne apostelen een nieuw gebod gaf, namelijk elkander lief te hebben, gelijk Hij hen had liefgehad. Vooral in de kloosters werd dit gebruik in eere gehouden en de voetwassching telken jare met groote plechtigheid herhaald. De abt, door de voornaamste leden der communauteit bijgestaan, waschte de voeten niet alleen van de kloosterlingen in het huis, maar ook van de armen daarbuiten, zonder dat hun aantal tot een bepaald getal werd beperkt. Ook de bisschop of het hoofd van het kapittel waschte de voeten der geestelijkheid. Eerst omstreeks de twaalfde eeuw werd het aantal der armen of der priesters, aan wie de voetwassching verricht werd, tot twaalf beperkt, welk getal gekozen werd ter herinnering aan dat van de leerlingen des Heeren. Als plaatsbekleeders van Christus op aarde hebben de Pausen het ten allen tijde als een heiligen plicht beschouwd, die plechtigheid in persoon te verrichten. In de dertiende eeuw geschiedde ze in tegenwoordigheid van bisschoppen, priesters en diakenen en werden twaalf subdiakenen in roket de voeten gewasschen. Nog tegenwoordig wordt de voetwassching te Rome met groote plechtigheid verricht. De Paus begeeft zich, met een violetten stool en een rooden mantel om en een eenvoudigen mijter op het hoofd, aan de spits van het H. College naar eene zaal van zijn paleis, waar hij den zegen geeft aan den kardinaal-diaken, die het evangelie moet zingen. Als dit is afgezongen, legt de Paus den mantel af en wascht de voeten van twaalf arme vreemde priesters, die in het wit zijn gekleed, terwijl de oudste der kardinalen ze afdroogt. Na afloop der plechtigheid laat de Paus door zijn schatmeester aan ieder een gouden en een zilveren gedenkpenning uitreiken en zendt hen niet heen, dan na hen door zijne edelmoedigheid te hebben ondersteund, gelijk hij hen door zijne nederigheid heeft gesticht. De eerste Christenen beijverden zich het voorschrift van broederliefde en ootmoed, hun door den Verlosser gegeven, trouw na te komen en haastten zich, bij het ontvangen van gasten, hun aanstonds de voeten te wasschen, een werk dat vroeger aan de slaven werd overgelaten. Keizers en koningen rekenden het niet beneden zich, het voorbeeld van Christus en Zijn Plaatsbekleeder te volgen en stelden er eene eer in, op Witten Donderdag eene schaar van armen de voeten te wasschen en hun buitengewone aalmoezen uit te reiken. Sommigen, zooals koning Ferdinand van Castilië, op ons tafereel afgebeeld, dreven de nederigheid en liefde zoover van die ongelukkigen aan hunne tafel te ontvangen en zelf te bedienen. Treffend gebruik, waardoor de vorst te kennen gaf dat hij, schoon de eerste in het rijk, niet ontslagen was van de wet der nederigheid, welke hem gebood zich zelven voor God minder te achten dan de minste zijner onderdanen. Het Evangelie leerde in de middeleeuwen den vorsten beter dan alle geschreven constitutiën van later tijd, dat zij in hunne onderdanen hunne gelijken en broeders in Christus hadden te eeren. In het katholieke Oostenrijk bestaat het vrome middeleeuwsche gebruik nog en telken jare wascht de keizer in tegenwoordigheid der prinsen van den bloede de voeten van een twaalftal armen; dit jaar, zoo meldden onlangs de dagbladen, zou de keizerin, die sedert lang die plechtigheid niet meer had bijgewoond, er weer aan deelnemen. Ook onder de Christenen van het Oosten is de voetwassching tot op heden in gebruik gebleven. De twaalf personen, wier voeten gewasschen moeten worden, zijn monniken of priesters, terwijl de patriarch of bisschop de plechtigheid verricht; zij nemen allen den naam van een der apostelen aan, als om dien te vertegenwoordigen, en menigmaal is het voorgekomen dat er strijd uitbrak over den naam van Judas, dien niemand dragen wilde, zoodat ten laatste het lot beslissen moest, wie de Judas zijn zou. | |
Een tafereel op Golgotha.'t Is dan volbracht, 't zoenoffer onzer zonden;
Daar hangt de God mensch aan het kruis,
Geverfd in 't eigen bloed der wreede wonden,
Hem toegebracht door 't Joodsch gespuis.
Daar hangt Hij, van zijn vriendenschaar begeven:
Slechts één Apostel is hem bijgebleven;
Doch wieder Volgers Hem verliet,
Zijn Moeder, neen, verlaat hein niet!
Zij staat daar onder 't kruis, de ziel vol smarte,
Eu voelt nog iedreu hamerslag
Als joeg hij 't spijkerstaal door 't moederharte,
Dat lijdt, als men nooit lijden zag.
Toch staat zij pal; zij weet van geen bezwijmen:
Het zwaard van weedom moog' heur ziel doorvlijmen
Wijl zij haar' Zoon zoo lijden ziet,
- Heur moederliefde wankelt niet!
Zij hoort het beuleuret haar Zoon begekken
En spotten: ‘Kom nu af van 't kruis,
‘Gij, die de doodeu uit het graf kunt wekken
En op drie dagen bouwt Gods huis!’
Die snoode hoon doet haar van smerte beven;
Toch bidt zij vurig meê: ‘Heer, wil 't vergeven,
‘Terwijl Ge op 't Zoenlam nederziet:
Want, wat ze doen, zij weten 't niet!’
Ach! zij zal haast heur zoeten Jezus derven,
Zij ziet Hem worstlen met den dood;
Zij voelt heur hart met haren lievling sterven,
En kan niet helpen in zijn' nood.
Meelijdend werpt ze een' blik vol diepe smarten
Op Jezus, die, geraakt in 't diepst des harten,
Haar teeder, liefdevol beziet;
- Dien blik, o neen, vergeet zij niet!
Eu Jezus, eindloos goed in 't bitterst lijden,
Wil haar niet laten zonder troost:
Heur moederhart moet eindloos zich verblijden
Om 't eindloos tal van minnend kroost.
‘Zie, vrouw, uw' zoon!’ zoo spreekt de God mensch teeder,
En slaat zijn' blik op zijnen lievling neder;
‘Zoon, zie uw moeder!’ klinkt het voort:
En sinds - elk christen haar behoort!
Op Golgotha, in d'angst der moedersmarte,
Daar heeft Maria ous gebaard;
Sinds heeft ze ons lief, uit gansch heur moederharte,
En volgt ons op ouz' pelgrimsvaart.
Geen enklen stond kan ze ons, heur kroost, vergeten:
Uit Godes schat blijft ze ons haar' gunsten meten;
Zij waakt en zorgt; heur moederhand
Leidt ons naar 't eeuwig Vaderland!
Franj Willems.
| |
Jerusalem.Geene stad ter wereld die zooveel herinneringen aan onzen geest voorstelt als Jerusalem. Allen die het bestaan van God belijden: Joden, Christenen en Mohammedanen vereeren Jerusalem. Voor de Joden is het de stad hunner historie, eens de stad hunner glorie, waar zij op den Moria Jehova zagen neerdalen op het altaar door Salomon opgericht, in dien heerlijken tempel, van welks nabeelding door Herodes, Flavius Josephus reeds getuigt, hoe in het licht der morgenzon deze derde tempel een glans afstraalde, dat men, bij het aanschouwen daarvan bijna het gebruik zijner oogen verloor. Later was Jerusalem voor hen de stad van Gods wraak; en hoewel de stad hunner droefenis, toch, helaas! niet van hun berouw en nog altijd die hunner ijdele hoop. Voor de Christenen is het de stad, geheiligd door het groot verlossingswerk op den Calvarieheuvel voltrokken, waar die geheimnisvolle bron ontsprong, welke de geheele wereld overstroomde en hernieuwde; de stad, geheiligd op den Sion, waar de H. Geest de Apostelen vervulde in Zijne nederdaling over hen; zoodat op hare drie heuvelen: de Moria, de Calvaria en den Sion zich de drie goddelijke Personen op zichtbare wijze openbaarden, en nergens op de geheele wereld de verbinding tusschen hemel en aarde inniger was dan hier. Voor de Mohammedanen eindelijk is Jerusalem de heilige: El Sachra, omdat, volgens hen, Mohammed dáár is ten hemel gevaren. Na Mekka is Jerusalem de eerste stad hunner wenschen en pelgrimstochten. Maar ook de Mohammedaan is in de hand Gods de geesel om het ‘Wee over Jerusalem’ te bestendigen; als een duivel zit hij met een grijnslach op het gelaat de puinen beheerschende van die eenmaal heilige stad en de woorden van onzen Heiland met spot herhalende: ‘Ziet, uw huis zal onbewoond worden gelaten.’ Jerusalem, het oude Salem, dat ‘vrede’ beteekent, werd, volgens de overlevering, door Melchisedech, den priesterkoning, ongeveer 2000 jaren vóór Christus, gesticht op den heuvel Acra. Vijftig jaren daarna viel dit Salem in handen der Jebusieten, die op den heuvel Sion een burcht bouwden, dien zij den naam van Jebus, hunnen stamvader gaven. Uit de samenvoeging dezer twee woorden: Jebus en Salem, ontstond de naam Jebusalem, later Jerusalem. Nadat de Jebusieten 520 jaren in het ongestoord bezit waren gebleven, werden de Israëlieten, bij hunnen intocht in het beloofde land daarvan meester, doch bleven de Jebusieten, ook Kanaänieten genaamd, zich op den burcht Jebus handhaven, tot het jaar 1047 vóór Christus, toen David die sterkte nam. Hij ommuurde den geheelen Sion, die nu ‘Stad Davids’ werd genoemd. Van deze sterkte bestaat nu nog in den Sionsburcht of citadel een overblijfsel, zijnde het onderste deel van een der vier torens, die den ouden burcht Jebus flankeerden en door Titus en later door El Moadhoen in 1219 gespaard werd. Het is een cubus van 12 meters hoogte, 20 meters lengte en 17 meters breedte, die geheel vol gebouwd is met steenen van vier meters lengte en anderhalven meter hoogte. Van het bovenste gedeelte, dat van lateren tijd is, heeft men een prachtig panorama over de stad en omstreken tot in de Doode Zee. Onder de regeering van Salomon, bereikte Jerusalem het toppunt zijner glorie. Hij bouwde volgens de plannen, hem door David nagelaten en op bevel van God ontworpen, op den heuvel Moria, waar Abraham, volgens sommigen, zijn zoon Izaäk zoude offeren, dien tempel, die door God zelven werd ingewijd en waar God op de arke des verbonds in het Heilige der Heilige wilde wonen. Van den reusachtigen onderbouw bestaan nog eenige gedeelten, onder anderen de Klachtenmuur, waarin sommige steenen, zes tot acht meters lengte hebben. Hij wordt dáárom den Klachtenmuur genoemd, wijl de Joden daar nog iederen Vrijdag komen weeklagen over de verwoesting dier schoone en heilige stad. Zij drukken hunne lippen op die oude reliquieën hunner vroegere grootheid en antwoorden in koor den rabbijn, die zegt: ‘Om den tempel die verwoest is, zitten wij hier eenzaam en weenen.’ Volle vierhonderd jaren stond Salomons tempel, totdat in het jaar 588 vóór Christus, Nebuzardin, de stadhouder van Nabuchodonosor Jerusalem vermeesterde, de schatten des tempels roofde en het prachtig reuzengebouw verwoestte. Ook de stad werd eene prooi der vlammen en het volk in gevangenschap naar Babel gevoerd totdat Cyrus den Joden veroorloofde naar hun land terug te keeren en den tempel | |
[pagina 291]
| |
te herbouwen. Echter was deze tweede tempel slechts in veel kleinere verhouding gelijk aan den eersten, tot eindelijk Herodes de Groote, hoewel met minder edele bedoelingen een nieuwen bouw ondernam. Door Romeinschen invloed op den troon gekomen en bovendien een vreemdeling, was hij niet in de volksgunst; toch wist hij de geestdrift op te wekken tot eene volledige vernieuwing en vergrooting van den tempel, waardoor hij kon voldoen aan zijn onverzadelijken trots om Salomon te overtreffen. Deze derde tempelbouwGa naar voetnoot1) werd begonnen in het achttiende jaar vóór Christus, nadat reeds drie jaren was gearbeid aan het bijeenbrengen van de bouwstoffen daarvoor benoodigd. Tien duizend arbeiders togen aan het werk en duizend priesters voltrokken in achttien maanden den bouw van het Heilige en Heilige der Heiligen, waaraan slechts priesters mochten arbeiden. Zonder de voltooiing af te wachten, liet Herodes het Heilige inwijden en gaf het aan de priesters in gebruik. Het was echter eerst in het jaar 64 na Christus, dat alles gereed was, om spoedig daarna voorgoed te worden vernietigd door Titus, die de vreeselijke voorzegging, door Christus uitgesproken, vervulde. Jerusalem is, niettegenstaande alle pogingen om het weder in den vorigen toestand te brengen, een puinhoop gebleven als eeuwige getuige van den vreeselijk gestraften Godsmoord. H. A.B. |
|