dame zulke heerlijke muziek had gemaakt. De groote vrouw stond nevens hem en zag streng toe, dat geen blaadje achterbleef, zij raakte ze zelfs niet aan, 't scheen haast alsof ze bang was hare vingers er aan te branden.
Eindelijk beval ze den knecht de mand naar beneden te dragen. Zij sloot al de deuren zorgvuldig achter zich toe en volgde hem op den voet. Tot ergernis van Rika, wie zulke bezoeken een gruwel waren, kwam zij in de keuken en beval Hendrik zijne vracht neer te zetten en eene groote scheer van binnen te halen. De oude keukenmeid had juist een groot vuur aan.
- Gij kunt heden het hout uitwinnen, Rika, begon mevrouw Helwig, en greep een los blad muziek en wierp het in de vlammen.
De fraaie portefeuilles met kostbare handschriften lagen bovenaan in de mand. Het eene zijden lint na het andere, waarmede zij samengebonden waren, werd losgemaakt.
O, hoe vlamde en verteerde het. Hier schitterde nog eens de ‘Gluck’ in rooden glans, daar gloeiden de noten eener heerlijke finale van Cimarosa als vurige peerlen, om daarna in denzelfden vlammengloed te verdwijnen, die Italianen, Duitschers en Franschen onpartijdig omvatte.
Een oogenblik stond Hendrik er als verpletterd bij; zijne keel was als toegeknepen van woede. Nog stond het lijk dier arme oude juffrouw boven aarde en daar ging reeds die hardvochtige vrouw met hare nalatenschap te werk als een ruwe soldaat in een vijandelijk land!
- Maar, mevrouw, zegde hij eindelijk, er zou toch een testament kunnen zijn.
Mevrouw Helwig rees op, en keerde haar door het vuur gloeiend aangezicht naar den man om, met eene mengeling van hoon en wrevel.
- Sedert wanneer heb ik u veroorloofd tegenover mij uwe wijze aanmerkingen te uiten, vroeg zij.
Zij had juist het manuscript eener opera van Bach in de hand, waarvan de oude dame nog onlangs gezegd had, dat het eens tegen goud zou worden opgewogen, daar dit het eenigste exemplaar was wat er van bestond. Nog krachtiger dan te voren en met een bijzonderen nadruk verscheurde en sneed zij de bladeren in kleine stukken en wierp ze onder de braadpan.
Op dat oogenblik werd er hard aan de voordeur gebeld. Hendrik ging open doen, en zag den kantonrechter met een deurwaarder voor zich staan. De ambtenaar boog beleefd het hoofd voor mevrouw Helwig, die verwonderd uit de keuken gekomen was; en zegde dat hij in last had om den boedel der overledene te verzegelen.
- Verzegelen! stotterde mevrouw Helwig, die voor het eerst van haar leven hare koelbloedigheid verloor.
- Er is een testament, mevrouw.
- Dat kan niet waar zijn! riep mevrouw Helwig. Zij mocht geen testament maken, haar vader had haar onder kurateele gesteld; alles komt aan de familie Helwig.
- Het spijt mij dat ik u moet tegenspreken, antwoordde de kantonrechter schouderophalend, maar het testament bestaat, en hoezeer 't mij ook leed doet u ongevallig te zijn, mijn plicht vordert onmiddellijk tot de verzegeling over te gaan.
Mevrouw Helwig begreep dat het vruchteloos zou zijd zich te verzetten, nam de sleutels en ging den kantonrechter voor, naar boven. Intusschen liep Hendrik triomfeerend naar Felicitas, die haren post van kindermeisje weer waarnam, doch tot verwondering van kleine Anna, strak en stom bleef als een beeld bij haar onschuldig gesnap. Hendrik vertelde haar wat er gebeurd was; bij zijn verslag van het auto da fe sprong zij verschrikt op.
- Waren het losse bladen die zij verbrand heeft? vroeg zij met gesmoorde stem.
- Ja, losse bladen. Zij lagen in roode portefeuilles met schoone linten er aan.
Felicitas hoorde niets meer, maar vloog naar de keuken. Daar stond de mand, er lagen nog eenige muziekstukken voor piano in; doch al de portefeuilles lagen open en verstrooid op den steenen vloer: er was geen enkel blaadje meer in. Een klein stukje papier was van den haard weggewaaid. Felicitas raapte het op.
Johan Sebastiaan Bach's eigenhandig geschreven partituur: van hem ter gedachtenis gekregen in 't jaar 1707, Gothelf von Hirschsprung las zij terwijl haar de tranen uit de oogen stroomden. Dat was het laatste overblijfsel van het geheimvol manuscript - de melodieën waren voor altijd verstomd!
- Mevrouw Helwig scheen aanvankelijk niet van plan geweest te zijn, het uitstapje van haren zoon voor den dood der oude jufvrouw te doen verkorten; doch na de verzegeling, waarvan zij zeer opgewonden, met een ongewoon grimmig, verbeten gelaat teruggekeerd was, schreef zij haastig eenige regelen om hem terug te roepen.
Reeds den dag na de begrafenis moest, ingevolge den laatsten wil der overledene, het testament geopend worden. Bij deze handeling had mevrouw Helwig een steun noodig; zij was over 't geheel zoo verslagen als nog nooit in haar leven.
Het mogelijk verlies van een aanzienlijk vermogen, dat zij altijd voor onbetwistbaar had gehouden, werkte zelfs overweldigend op hare stalen zenuwen.
Een eigenlijk doel had het reisgezelschap zich niet gesteld.
Een toertje, waar het toeval ons brengt; en waar het ons bevalt, blijven wij, had het programma geluid.
Mevrouw Helwig moest haren brief dus ook tamelijk aan 't toeval overlaten,
Het zoeken, waarmede zij in de bovenwoning den dag begonnen was, werd nu in de kamer van haren overleden echtgenoot voortgezet. Onder de familie-papieren moesten zich de bewijzen bevinden, dat de oude jufvrouw niet het recht gehad had, eigenmachtig over hare nalatenschap te beschikken. Zij had misschien van hare intresten overgehouden, dit had mevrouw Helwig reeds gisteren avond vermoed - het deurslot der vogelkamer had wakker zijn plicht gedaan en ook dit kapitaal voor de familie behouden.
Hoe de groote vrouw ook peinsde en nadacht, zij kon zich niet meer herinneren, hoe zij aan die overtuiging, die zij vele jaren onverwrikt gekoesterd had, was gekomen. Had zij de beschikking van Cordula Helwig's vader zelf eens gelezen, of was het de mondelinge verzekering van een geloofwaardig persoon, genoeg, overtuigd was zij nog, en de papieren moesten ergens te vinden zijn.
Zij zocht en las, tot lichte zweetdruppels op haar voorhoofd kwamen, het was heden een ongelukkige dag, hare onderzoekingen waren even vruchteloos als die van des morgens.
Het geluk strooit het liefst ongevoelige, berekenende, koele menschen zijne rozen voor de voeten, 't schijnt alsof het bij gemoed volle karakters zijne schatten minder veilig acht, dan bij zulken, die niet alleen voor hunne geldkist, maar ook voor hun hart stevige sloten hebben. De groote vrouw was een dier verwende gelukskinderen, zij was dus zeer verwonderd over den ongeluksdag van heden.
Twee dagen waren reeds verloopen, de verzonden brief doolde waarschijnlijk nog in de postkarren door de groene dalen van het Thuringerwoud, en de oude dame werd ter aarde besteld, zonder dat een drager van den naam Helwig achter haar lijk was getreden.
Felicitas treurde in stilte, met de zelfbeheersching aan sterke karakters eigen. Zij was nooit gewoon geweest troost bij hare omgeving te zoeken. Sinds hare kindschheid was zij gewend alle moeilijkheden met zichzelven alleen uit te strijden en hare zielswonde te laten uitbloeden, zonder dat hare naaste omgeving 't bestaan er van vermoedde. Zij had het opzettelijk vermeden het lijk van tante Cordula nog eens te zien.
De laatste blik, dien de stervende nog met bewustheid op haar geslagen had, was voor haar het afscheid geweest; zij wilde het geliefde gezicht zonder bezieling niet in hare herinnering opnemen. Doch op den middag na de begrafenis, toen mevrouw Helwig uitgegaan was, nam zij een der sleutels, die in de dienstbodenkamer hingen: hij was van den gang, waarop de ons bekende zolderkamer uitkwam.
De in de laatste jaren zoo aanzienlijk toegenomen zwaarlijvigheid der huisvrouw, deed haar het trappenklimmen zooveel mogelijk vermijden; om die reden had de oude keukenmeid sinds lang ongehinderd toegang tot de in de hoogte gelegen vertrekken.
Tante Cordula moest en zou heden nog versche bloemen op haar graf hebben, maar slechts zulke die zij zelve gekweekt had. De zolderwoning was, met uitzondering van de vogelkamer, verzegeld - langs deze kon men dus niet in den hangenden tuin komen, dien de achteloosheid van den dienaar der justitie van alle menschelijke verzorging had afgesneden.
Na negen jaren stond Felicitas weer voor het venster der zolderkamer en keek naar den hangenden bloementuin aan den overkant. Wat lag er een verleden tusschen dien ongelukkigen dag, toen zij als mishandeld kind tegen God en de menschen in opstand was, en heden!
Daar tusschen die bloemen gevoelde zij zich thuis; daar had de eenzame vrouw het verachte goochelaarskind aan haar goed hart gedrukt en met al de wapens van haren geest de poging tot moord op hare ziel afgeweerd. Daar had het kind onvermoeid geleerd, en ten gevolge van dit leven, eerst waarlijk geleefd. Hij, die in dat oogenblik in het gezelschap van jonge en schoone vrouwen het prachtige Thüringerwoud doorkruiste, hij vermoedde niet, dat zijn vroeger, op vooroordeel en blinden ijver gebouwd opvoedingsysteem schipbreuk geleden had op een paar gevaarlijke schreden over die twee bouwvallige goten!
En nu moest Felicitas nog eens dien weg afleggen; zij klom uit het venster, liep over de daken, en kwam vlug en gelukkig aan den overkant. Zij drukte haar gezicht tegen de glazendeur. Daar stond de kleine ronde tafel; het breiwerk lag naast het breibakje, alsof tante Cordula het zoo op het oogenblik eerst had neergelegd; de bril lag op een opengeslagen boek er naast; diep ontroerd las het jonge meisje eenige regelen: het laatste genot dat de oude vrouw op aarde gesmaakt had, was de alleenspraak van Antonius in ‘Julius Cesar’ van Shakespeare geweest.
Ginds in de huiskamer stond de geliefde piano, en daar op zijde de glazenkas met hare ledige planken; haar kostbaren inhoud was beneden aan de vlammen prijs gegeven. Doch de andere kostbaarheden, waarnaar mevrouw Helwig te vergeefs had gezocht, lagen er zooveel te veiliger in bewaard. Bij die gedachte werd Felicitas eensklaps door een hevigen schrik bevangen. Het geheime vak der glazenkas bevatte niet slechts de sieraden en het zilver, maar in een hoek stond ook eene kleine grijze doos. Die moet voor mij sterven! had tante Cordula gezegd; was zij vernietigd geworden? Voor geen geld ter wereld mocht ze in de handen der erfgenamen vallen, en toch had tante Cordula den moed niet gehad haar zelve te vernietigen. Het was meer dan waarschijnlijk dat de doos nog bestond.
Wanneer het testament zou aanwijzen waar het zilver lag, dan zou tevens het geheim aan het licht komen, hetwelk de oude vrouw met al hare kracht aan de wereld had willen onttrekken; dat mocht niet!
De glazendeur was van binnen gesloten. Zonder zich te bedenken, drukte Felicitas eene ruit in, en tastte naar den grendel; te vergeefs, hij was er niet voorgeschoven, maar het slot was van binnen gesloten, en de sleutel weggenomen.
Eene troostelooze ontdekking! eene hartstochtelijke ergernis maakte zich van Felicitas