Kleine fee.
Tafereelen uit Marlitt's verhaal:
Het geheim der oude jufvrouw.
(Vervolg.)
Het was de tweede middag, dien Felicitas alleen met de kleine Anna in den tuin mocht doorbrengen. Niet slechts had zij hier rust en vrede genoten, maar ook een zonderling genoegen, haar door de buitenwereld aangebracht. De hof, aan dien der familie Helwig grenzende, was namelijk onlangs in het bezit van den ouden heer Frank gekomen.
Den vorigen dag had de jonge advokaat met Felicitas over de heining een paar vriendelijke woorden gewisseld, en nu had er eene bejaarde dame gestaan met een lief gelaat, dat haar vertrouwen inboezemde.
Het was de moeder van den advocaat. Zij leefde zeer stil, slechts voor haren man en haren eenigen zoon, en genoot de algemeene achting in de stad. Zij had het jonge meisje, met het oog op haar aanstaande vertrek uit het huis van mevrouw Helwig, haren raad en hare hulp aangeboden; eene onverwachte zonnestraal in het leven van het goochelaarskind!
Een oogenblik geleden was Hendrik in den tuin gekomen; eerst scheen hij hard naar Felicitas te hebben willen toeloopen, doch een oogenblik later was hij achter eene taxishaag verdwenen. Nu kwam hij langzaam te voorschijn. Met den eersten oogopslag op zijn eerlijk, vreeselijk ontsteld gelaat, wist Felicitas dat hij een ongeluk kwam aankondigen. - Wat zou het zijn? Zij sprong hem te gemoet en greep angstig zijne hand.
- Ja, Feetje, ik kan het niet helpen... gij moet het toch eens hooren... begon hij, op gesmoorden toon, terwijl hij met zijne vereelte hand over zijn gezicht streek. Zie arm kind, dat is nu zoo 's werelds loop.
- Wat dan? viel Felicitas hem onstuimig, bijna gillende in de rede, en hare tanden klapperden zenuwachtig op elkander:
- Ja maar... God beware mij, als gij zoo zijt... hoe zal ik het u dan zeggen!... De oude jufvrouw...
- Is dood! gilde Felicitas.
- Nog niet, Feetje, nog niet, maar 't is zoo goed als gedaan met haar, zij kent niemand meer; zij heeft eene beroerte gehad. En zoo alleen, zonder dat iemand bij haar was. De schoonmaakster heeft haar in de vogelkamer op den grond vinden liggen... zij had nog eerst voor de arme schepsels gezorgd. De stem haperde, hij schreide als een kind.
Felicitas stond een oogenblik als versteend; zij was doodsbleek; werktuigelijk drukte zij hare teere handen tegen haar hoofd en hare slapen, doch er kwam geen enkele traan uit hare oogen, Er speelde een oogenblik een bitter glimlachje om hare lippen, toen greep zij akelig en kalm haren hoed, die op een stapel hooi lag, riep Rosa, die onder een acacia zat te werken, en gaf haar het kind over.
- Zijt gij niet wel? vroeg het kindermeisje dat schrikte van die strakke onbeweeglijke trekken op het vaalbleeke gelaat van Felicitas.
- Ja, zij is ziek, antwoordde Hendrik in hare plaats, terwijl Felicitas haastig naar het hek trad.
- Feetje, houd u goed, vermaande hij, een eind weegs met haar gaande; mevrouw Helwig is bij haar.,. goed, dat de arme oude jufvrouw dat niet weet! - doktor Böhm is al weer vertrokken; hij kan niets meer doen... Ach! en dat juist vandaag! Gij zijt een waar ongelukskind!
Felicitas hoorde niet wat hij zegde, noch zag de menschen die haar op straat tegenkwamen. Zij kwam onopgemerkt in huis en ging naar boven. Op den gang der bovenwoning wierp zij haren hoed van zich af. De deur der vogelkamer stond aangestooten. en er kwam een wild gekrijsch uit. Wat was die deur zorgvuldig gesloten geweest, om geen enkelen vluchteling te laten ontsnappen. Maar Felicitas ging er voorbij zonder eene hand uit te steken; de verlatene diertjes mochten nu hun voedsel onder Gods vrijen hemel vinden, zij, die hen verpleegde was er niet meer.
Zij kwam in de kamer waar tante Cordula gehuisd had. Uit de aangrenzende slaapkamer klonk de harde, eentonige stem van mevrouw Helwig, daar waar sedert zoovele jaren slechts de taal der muziek of eene welluidend zachte vrouwenstem geklonken had.
Onhoorbaar als eene schaduw gleed Felicitas in de ziekenkamer. Mevrouw Helwig las voort, zonder haar te bemerken... Daar, achter die witte bedgordijnen, die door den tocht heen en weer bewogen werden, lag het aschgrauwe gelaat.
De stervende had hare oogen geheel gesloten. Hare oogappels zwierven onrustig rond, een zacht gereutel vergezelde iederen ademtocht; nu en dan hiet zij haren rechterarm op die echter terstond weer met gebogen vingers krachteloos op het deksel nederzonk. Welk een vreeselijk schouwspel voor het jonge meisje voor wie daar de laatste straal der liefde in haar arm leven verdoofd lag! - Felicitas trad aan het bed. Met onuitsprekelijke verbazing sloeg mevrouw Helwig de oogen van haar gezangboek op, en staarde nijdig op het doodsbleeke gezicht dat zich over het bed heenboog.
- Wat wilt gij hier, onbeschaamd schepsel vroeg zij luid, zonder zich om de stervende te bekreunen, en zij hief hare groote hand op en wees gebiedend naar de deur.
Felicitas antwoordde niet; doch het afbreken van het eentonige lezen scheen indruk op de stervende te maken. Zij spande zich in, om te zien, en hare oogen vielen op Felicitas. In die lichtstraal blonk eene blijde herkenning; hare lippen bewogen zich; eerst zonder gevolg; er lag een onuitsprekelijke angst in die poging om zich te doen verstaan; en zie, de wilskracht der ziel zegevierde inderdaad en dwong het half gestorven mekanism des lichaams nog eens tot haren dienst. Haal de justicie! klonk het gorgelend, doch duidelijk van hare lippen.
Felicitas ging onmiddellijk, hier was geene minuut te verliezen. Zij vloog de voorkamer door; toen zij voorbij de vogelkamer kwam, werd de deur derzelve wijd open gerukt en Felicitas voelde zich door twee sterke vuisten aangrijpen; een vreeselijke ruk slingerde haar midden in 't vertrek, terwijl achter haar de deur toegeslagen en van buiten gesloten werd. Het was een helsch leven hier binnen; de vogels fladderden verschrikt door elkander. Felicitas was op den grond gevallen en had in haren val een dennen boompje, dat in 't midden stond, gegrepen en medegesleept. Zij stond op en streek heure haren uit het gezicht. Zij had niemand gezien, geen stap gehoord en toch had er een mensch achter haar gestaan, die haar met duivelachtige kracht had aangegrepen in het oogenblik, waarop zij den laatsten wil eener stervende wilde uitvoeren en waarin iedere minuut verzuim eene schrikkelijke verantwoording op hare ziel laadde.
Zij snelde naar de deur, doch die was van buiten gesloten: zij schudde en klopte; doch alle geluid ging verloren onder het gekrijsch der ontstelde vogels; het vreeselijk geraas hield zelfs aan, toen Felicitas in stille wanhoop hare armen liet hangen.
Wie zou haar ook open doen? De handen die haar opgesloten hadden zeker niet? Felicitas kende die ijzeren greep zeer goed; het waren dezelfde handen die zoo even het gezangboek hadden gehouden, zij hadden het weggelegd om eene daad van geweld uit te voeren, en nu zat dat vreeselijke mensch weder aan 't sterfbed en las met dezelfde eentonige stem voort.
Arme tante Cordula! Zij moest uit de wereld, in welke zij zoo eenzaam geleefd had, met eene bittere teleurstelling scheiden.
Deze gedachte deed het jonge meisje het bloed bruisend naar 't hoofd stijgen. Zij liep radeloos op en neer, en bonsde nogmaals onstuimig aan de gesloten deur; te vergeefs.
Waarom was zij daar opgesloten? Zij moest de justicie halen - had de stervende gezegd. Kon tante Cordula iets te bekennen hebben?
Neen, zij kon niets op haar geweten hebben. Had zij ook den last eener schuld op haar geweten moeten dragen, dan was het die eener vreemde schuld geweest, die ze eerst daarboven mocht afwerpen; want dit was Felicitas duidelijk geworden: zij was de onschuldige medeweetster, maar nimmer medeschuldige van een of ander misdadig geheim geweest.
Zij had misschien haar testament willen maken; en nu was zij er door mevrouw Helwig in verhinderd geworden. Als tante Cordula zonder testament stierf, moest de familie Helwig haar geheel vermogen erven...
Wie weet hoeveel ongelukkigen op dat oogenblik van een legaat beroofd werden, dat hen levenslang gelukkig had kunnen maken!
Felicitas ging naar het venster en keek naar buiten. Zij zocht naar een menschengezicht op straat, ten einde om hulp te roepen; doch de huizen lagen te ver beneden haar; zij werd noch gehoord, noch gezien... Zij wierp zich wanhopig op den eenigen stoel, die in het vertrek stond, en begon bitter te weenen.
Nu was het in alle gevalle toch te laat, al werd zij op het oogenblik zelf bevrijd! Nu waren de oogen van tante Cordula waarschijnlijk reeds gebroken en het hart had opgehouden te kloppen van haar, die in hare laatste oogenblikken vergeefs op de terugkomst van Felicitas had gehoopt.
Zoo had het jonge meisje twee uren doorgebracht, nu eens met de gelatenheid der wanhoop dan weer onder de vruchtelooze pogingen om zich te bevrijden... De onnoozele dieren, eens hare lievelingen, die bij elke harer bewegingen hun woest gekrijsch weder aanhieven, werden spookgestalten voor hare overspannen verbeelding; zij schrikte van hare eigene bewegingen. Bovendien begon de avond te vallen; het werd donker en de eerste woeste smart over het verlies der doode, verscheurde hare borst.
Het was een toestand om krankzinnig te worden.
Nog eens liep zij naar de deur... en bleef zij als bedwelmd van verbaasdheid staan... het slot ging zonder de geringste moeite open...
In den gang was alles doodstil; Felicitas had kunnen denken, dat zij een vreeselijken droom had gehad, had zij niet de huiskamer van tante Cordula gesloten gevonden. Zij keek door het sleutelgat, een hevige tochtwind waaide haar in 't gezicht; de klimop aan de wanden daar binnen ging ritselend heen en weer, de ramen stonden open... ja alles was voorbij, voorbij!