Hannibals tocht over de Alpen.
Eene der beroemdste krijgsondernemingen der oudheid is de tocht over de Alpen, door Hannibal, den grooten veldheer der Carthagers en den doodvijand der Romeinen, ten uitvoer gebracht. Met 59000 mannen was hij op het einde van Juli in het jaar 218 voor Christus de Rhône overgestoken en begon toen onder ontzaglijke moeilijkheden den overtocht, daarbij waarschijnlijk zijn weg nemende over den kleinen St. Bernard. Men stelle zich slechts een Afrikaansch leger voor aan gloeiende hitte gewoon, met een gevolg van olifanten, duizenden paarden, die langs steile, gladde paden over rotshellingen moesten gevoerd worden in het ijsgebied der toenmaals nog geheel ongebaande Alpen.
Bovendien was het grootste deel dier hellingen door barbaarsche stammen bewoond, met wie een voortdurende strijd moest worden gevoerd, en eindelijk had de overtocht in September plaats, alzoo in een jaargetijde hetwelk die reis ook onder veel gunstigere omstandigheden nog tot een waagstuk zou hebben gemaakt.
Na negen dagen klimmen had het leger eindelijk den top bereikt, waar de veldheer zijne bleeke, uitgehongerde en haast verstijfde soldaten op eene beschutte hoogvlakte liet uitrusten, terwijl hij ze bemoedigde met het vooruitzicht der groene vlakten van Italie, welke reeds van verre zichtbaar werden.
Bij het neerdalen waren, wel is waar, geene vijanden meer te vreezen, maar daarentegen vermenigvuldigden de moeilijkheden zich nog meer dan bij het opstijgen. Vijftien dagen had de geheele overtocht geduurd, doch toen Hannibal hier zijne legerscharen telde, vond hij dat er van de 59000 mannen nog slechts 26000 waren overgebleven.