Kleine fee.
Tafereelen uit Marlitt's verhaal:
Het geheim der oude jufvrouw.
(Vervolg.)
Op dit oogenblik werd er boven, in de kamer des professors, een stoel niet weggeschoven maar weggeslingerd, rasse voeten traden op de deur toe en er klonk eene schel, onstuimig als eene brandklok, door het ledige huis.
Het was de eerste keer, dat de schel op de tweede verdieping in beweging kwam. Rika ijlde buiten adem den trap op en Felicitas hield doodelijk ontsteld op met zingen. Na verloop van weinige oogenblikken vertoonde de meid zich in de ziekenkamer.
- De professor laat u zeggen, dat gij niet meer zingen moest; hij kan niet werken, zegde zij op hare ruwe, onbeschaafde wijs.
- Hij was zoo wit als een lijk en kon nauwelijks spreken van ergernis. Wat voert gij ook voor malle streken uit? Ik heb in mijn gansche leven zoo iets niet gehoord; gij zingt als een kerel, en dan... het lijkt wel een lied van een nachtwacht! ik heb ook gezongen, toen ik jong was, schoone liedjes, zoo als: Wat wordt het laat, de klok slaat acht, of: Schep vreugde in 't leven, zoo iets moest gij liever zingen... O ja; gij zoudt het kind wat in de zon heen en weer rijden, heeft de professor gezegd.
Felicitas hield haar gloeiend gelaat achter beide handen verborgen; 't was haar alsof zij een vernietigenden slag ontvangen had, zij was diep beschaamd op dit oogenblik! Zij, die altijd zoo angstvallig hare talenten verborgen hield, had nu den schijn op zich geladen alsof zij er opmerkzaamheid op trekken wilde, en zij werd nu zonder de minste verschooning er voor gestraft! De grootste mishandelingen van mevrouw Helwig hadden haar nooit een traan ontlokt; doch nu weende zij bitter.
Een kwartier later reed Felicitas den kinderwagen op het voorplein heen en weer. De kalmte was op het gelaat van het meisje teruggekeerd; doch hare wangen waren nog bleeker dan naar gewoonte. Het duurde niet lang of de beide dames kwamen te huis en tegelijkertijd kwam de professor beneden met hoed en stok in de hand.
Alle drie traden te gelijk op het voorplein. De jonge weduwe droeg een groot pak, en nadat zij haar kind gekust en gestreeld had, reikte zij glimlachend haar neef het pak toe.
- Zie eens, Johannes, sprak ze schertsend, ben ik geene verkwistende vrouw? Ik zag in een winkel dit fraaie linnen en kon den lust niet wederstaan het te koopen. Ofschoon ik om uiterlijken opschik niet geef, ben ik echter als eene echte Duitsche huisvrouw zeer op de weelde gesteld eene goed gevulde linnenkas te hebben.
De professor antwoordde niet.
Juist toen hij wilde uitgaan, kwam de burgervrouw, welke Felicitas onlangs in zijne studeerkamer gezien had, het voorplein binnen. Zij had een groot pak onder den arm en trad vol eerbied voor den professor.
- Mijnheer de professor, mijn Willem kan weêr zien! Hij kan zijn brood weêr verdienen; nu kan ik mijn hoofd gerust neêrleggen, nu ik hem niet als een hulpeloos kind achterlaat! Wij kunnen u nooit vergelden wat gij ons gedaan hebt, maar ik heb toch eene kleinigheid... Hier sloeg zij haren mantel op en er kwam eene groote vogelkooi en een stuk linnen voor den dag. Gij vondt het gezang van dien nachtegaal zoo schoon, toen gij bij ons waart, als gij het lieve diertje in eene kleine kooi doet, kunt gij die gerust mee naar Bonn nemen. En het linnen is wel niet fijn, maar ik heb het zelf geweven, en als mevrouw uwe mama er doeken wilde van maken...
- Zijt gij dwaas, vrouw! Wilt gij uwen man zijn vogel afnemen? En denkt ge, dat gij voor onze linnenkas te zorgen hebt? Pak dien boel terstond weer in en ga naar huis.
De vrouw stond onthutst voor hem.
- Dat hadt gij u zelve en mij kunnen besparen, vrouw Walter, zegde hij nu zachter. Ik had u herhaaldelijk gezegd, dat gij mij geene belooning schuldig waart. Kom, ga nu heen en groet uwen Willem van mij; morgen kom ik nog eens naar hem vernemen.
Hij gaf haar de hand.
Mevrouw Helwig en Adèle waren getuigen geweest van het tooneel; de eerste had zich bijna niet kunnen weerhouden zich in de zaak te mengen.
- Dat begrijp ik toch eigenlijk niet, Johannes, zegde zij, nadat de vrouw vertrokken was, uwe studie heeft toch veel geld gekost en er was geen reden om het linnen te weigeren. Het denkbeeld van dien vogel was natuurlijk dom; ik kan dat gefluit in huis wel missen, maar het linnen had zij gerust hier kunnen laten.
- En ik was dan aanstonds bij u komen bedelen, lieve tante, voor die arme familie, waarvan de kinderen geene verschooning hebben; ik zou de hemdjes zelf genaaid hebben.. O, wat gingen die arme lieden mij aan 't hart.
- O, diepzinnigheid der christelijke barmhartigheid! viel de professor met een schamperen lach in. Het laatste schatje van een arm gezin moet gegeven worden om in den nood van andere behoeftigen te voorzien, en ver boven dit liefdewerk verheven staat de grootmoedige bemiddelaarster in 't oog der wereld, met den straalkrans van vrome weldadigheid!
- Gij zijt ondeugend, Johannes! riep de jonge weduwe gekrenkt. Ik geet zelf zeer geerne....
- Maar 't moet u zelf niets kosten, niet waar, Adèle? sprak hij met bitteren spot. Waarom grijpt de echt Duitsche vrome huisvrouw niet in hare rijk gevulde linnenkas?.... Dit geheel overbodig stuk, bij voorbeeld, hij greep naar het stuk linnen op haren arm. Beide dames weerden verschrikt zijne hand af, alsof die een aanslag op het leven der jonge vrouw bedoelde.
- Nu dat is weêr eene overdrevene scherts, Johannes! sprak ze klagend; dit ongemeen fijn linnen....
- Ik heb vroeger het verwijt van u moeten hooren, wendde de professor zich tot zijne moeder, zonder op de verstoordheid zijner beleedigde nicht verder te letten, dat ik niet zooveel vruchten van mijne studiën pluk als zou behooren; ik beken, dat ik mijn beroep ook uit een eenigszins hooger standpunt beschouw, en dat ik nooit onder die geneesheeren hoop geteld te worden, die de armen van den eenen kommer verlossen, om hen daarna weer in de andere zorg te steken hoe zij die hulp betalen zullen!
- Nu, dat moet gij weten, Johannes! antwoordde mevrouw Helwig koel! maar uw grootvader dacht er anders over. Uw beroep is uwe zaak, en in zaken mag men niet sentimenteel zijn, placht hij te zeggen.
Met die woorden stapte zij in huis, gevolgd door Adèle, die naast Johannes ging. In het voorhuis keek hij nog eens om; juist tilde Felicitas het kind uit den wagen, om het op zijn dringend verzoek nog even heen en weer te dragen. Men zou gedacht hebben dat de fijne gestalte van het jonge meisje breken moest, in het oogenblik als het kind de armpjes om haren hals slaande, zich in zijne geheele zwaarte aan haar vastklemde. De professor keerde onmiddellijk naar het voorplein terug.
- Ik heb u al meer verboden het kind te dragen! het is te zwaar voor u! zegde hij berispend en verstoord. Heeft Rika u niet gezegd dat Hendrik u helpen moest?
- Dat heeft zij zeker vergeten; Hendrik is ook niet thuis.
Helwig nam haar het kind af, en zette het met eene ernstige vermaning in den wagen. De uitdrukking van zijn gelaat was donkerder dan ooit.
Op ieder anderen tijd zou Felicitas hem trotsch den rug hebben toegekeerd; maar thans had zij een gevoel alsof zij schuld had aan zijne kwade luim; zij had hem door haar zingen in zijne studiën gehinderd, en al was hij ook nog zoo boos, zij moest hem zeggen, dat zij onwetend gezondigd had. Het oogenblik was in zoo ver gunstig, dat zij haren vijand niet onder de oogen behoefde te zien, dewijl hij nog met Anna in den wagen bezig was.
- Ik smeek u om vergeving, dat ik u lastig gevallen ben met mijn zingen, zegde zij beschroomd.
Die geheel nieuwe, zacht smeekende toon harer stem had eene wonderlijke uitwerking. Helwig richtte zich eemklaps op en wierp een doordringenden blik op het gelaat van Felicitas.
- Ik moet u echter verzekeren, vervolgde zij, ik meende dat gij uit waart!
Het woord ‘zingen’ wekte de herinnering van kleine Anna aan de tranen van Felicitas weer op.
- Stoute oom! De arme Carolina heeft geschreid, zegde zij en dreigde hem met haar vuistje.
- Is dat waar, Felicitas, vroeg hij snel.
Zij ontweek een rechtstreeksch antwoord op de vraag en zegde: Ik was verdrietig door de gedachte....
- Dat men denken zou dat gij u wildet laten hooren? viel hij haar in de rede, terwijl een vluchtige lach over zijn gelaat vloog: wees daaromtrent gerust... Hoe wraakzuchtig en onverzoenlijk ik u ook vind, het denkbeeld van behaagzucht komt niet in mijne ziel op... daar zou ik u met den besten wil niet van kunnen verdenken... Ik heb u laten verzoeken te zwijgen, niet eigenlijk...., maar omdat ik.... uwe stem niet hooren kan. Dat beleedigt u nu vreeselijk; niet waar!
Felicitas schudde glimlachende haar hoofd.
- Zoo; dat is verstandig... maar ik zal u eens iets zeggen. Hij boog zijn hoofd tot haar voorover en keek haar vast en scherp oplettend in de oogen. Uw gezang heeft mij een geheim verraden, dat gij zoo streng voor mij verborgen hield.
Felicitas schrikte hevig, hij was gewis haren omgang met tante Cordula op 't spoor gekomen. Zij voelde dat zij rood werd als vuur en keek hem verslagen en angstig aan.
- Ik weet nu, waarom gij verzocht hebt van onze verdere hulp voor de toekomst verschoond te zijn. In den kring, waarin gij later wilt leven en werken, reikt inderdaad onze invloed ook niet - gij wilt op het tooneel gaan?
- Volstrekt niet! antwoordde zij bepaald en met een verruimd hart. Ik houd het voor eene edele roeping, wanneer men zijne medemenschen de meesterstukken van groote mannen kan doen kennen en waardeeren; maar ik heb er geen moed toe; mijn gebrek aan zelfvertrouwen zou mij altijd beletten iets meer dan middelmatig te zijn.. bovendien behoort daar eene grondige muzikale kennis toe en die heb ik niet.
- Gij zoudt er toch aanleg voor hebben.
- Neen; als kind placht ik altijd te denken dat de muziek niet geleerd wordt zooals men lezen en schrijven leert; zij moest als van zelf uit den hemel gekomen zijn, dacht ik, en die kinderlijke voorstelling wil ik behouden. Het denkbeeld dat iets, wat dieper aandoeningen en grooter geestdrift bij mij opwekt dan menige heerlijkheid in de wereld, op stijve wetten berust en in dikke leelijke notenkoppen op het papier staat, die angstvallig geteld moeten worden, zou mij al het genot wegnemen...
- Daar hebben wij weer den ouden tegenzin tegen alles wat maat en regel heet, zegde hij spottend; hoewel hij met zichtbare belangstelling naar haar geluisterd had. Mijn ververmoeden was dus ongegrond en uwe zeer in het oog loopende verlegenheid van daar even geheel onnoodig, voegde hij er bij. Ik zou wel eens willen weten, wat eigenlijk uwe