De Pyramiden.
Met eene dolle verdelgingswoede bezield, hebben de Arabieren sinds eeuwen hunne krachten ingespannen om de Egyptische pyramiden, die gedenkteekenen van den grijzen voortijd, van de aarde te doen verdwijnen. Nu eens hebben zij die als steengroeven gebruikt, dan weer hebben zij gepoogd in het binnenste door te dringen, dewijl zij dáár, in de oude begraafplaatsen der koningen groote schatten meenden te vinden.
Reeds in de twaalfde eeuw onzer tijdrekening beproefde een kalif, Melek-el-Asis, zich aan de noordzijde van eene der grootste pyramiden een toegang te banen; acht maanden lang waren honderden arbeiders bezig om de geweldige granietblokken los te werken. Maar vergeefsch was hunne inspanning om den ingang tot het reuzenwerk te vinden. De pogingen moesten eindelijk opgegeven worden. Niets had men verkregen, dan dat de pyramide door eene diepe bres geschonden was. Andere kalifen vatten zelfs het voornemen op om de pyramiden, dewijl ze van heidenen afkomstig waren, geheel te vernietigen; maar ook hun gelukte dit slechts bij enkele der kleinere. Van daar zegt een Arabisch spreekwoord: ‘Alle dingen vreezen den tijd, maar de tijd vreest de pyramiden.’
Onder het groot aantal der pyramiden onderscheiden er zich drie, die op de rots van Gizeh staan, door hunne ontzaggelijke hoogte en hunnen geweldigen omvang van alle andere: die van Chafra (Chefren) die van Chufu (Cheops) en die van Menkera (Mykerinus). De grootste der drie is die van Chufu, welke de Grieken de pyramide van Cheops noemden, en die sinds dien tijd dezen naam behouden heeft. - Elke zijde van haar grondvlak is niet minder dan 716 voet lang; hare hoogte bedroeg oorspronkelijk 480 voet; in den loop der eeuwen echter zijn daarvan 30 voet verdwenen, de spits is afgebrokkeld en op de plaats daarvan vindt men heden een klein terras. De schuine hoogte der zijvlakken bedraagt 764 voet.
Een beeld van dit ontzaglijk bouwwerk uit getallen op te maken, is ons onmogelijk. Een steenhoop die 90 millioen kubieke voeten muurwerk bevat, is zóó verbazingwekkend, dat wij daarvan eerst eene aanschouwelijke voorstelling verkrijgen, wanneer wij voor een oogenblik onderstellen, dat een der reusachtigste gedenkteekenen van Europeesche bouwkunst, de Straatburger dom, binnen in de pyramide geplaatst was, en dan bedenken dat deze, wel verre van het ontzaggelijke gevaarte te vullen, nog plaats genoeg voor een half dozijn zeer aanzienlijke kerken zou overlaten.
Het woestijnzand heeft tegenwoordig het grondvlak der pyramide bedolven. Vijftig voet daarboven ligt aan de noordzijde de naar het binnenste van het gebouw voerende gang, die ongeveer 3 voet breed en 4 voet hoog is. Hij leidt naar de grafkamer, die meer dan 100 voet onder het grondvlak en juist 600 voet loodrecht onder de spits der pyramide ligt en in de rots van den bodem is uitgehouwen. Dicht bij den ingang ontmoeten wij nog een anderen gang als eene vertakking van den eersten. Deze voert omhoog naar twee boven elkaar liggende vertrekken, die insgelijks tot grafkamers dienden. Boven deze vertrekken bevinden zich nog eenige kleine ruimten, zeker met geen ander doel aangebracht, dan om de drukking der steenmassa te verminderen, daar de oude Egyptenaars de kunst om met gewelven te bouwen niet verstonden.
Op de steenen dezer pyramide treft men aan de binnenzijde meermalen den naam Chufu aan. Hij is gespeld met hieroglyphen, schrijfteekens, welke de bouwlieden voor duizenden jaren op deze wanden gegriffeld hebben.
De pyramide van Cheops was reeds in de grijze oudheid voor allen die haar zagen, een onoplosbaar raadsel. Ook Herodotus stond omstreeks het jaar 460 voor Christus vol verbazing aan haren voet en liet zich door zijn gids en tolk verhalen hoe zij - toen reeds voor meer dan twee duizend jaren - gebouwd was geworden.
Koning Cheops - zóó verhaalde de gids - had met geweld het volk tot den bouw gedwongen. De arbeiders moesten de reusachtige steenblokken uit de groeven in het Arabische gebergte tot aan den Nijl sleepen, waar anderen die verder tot aan het Lybische gebergte vervoerden. Honderd duizend menschen zouden daarmede onafgebroken bezig zijn geweest. Tien jaren had men noodig gehad om met deze menschenmassa een weg aan te leggen naar de pyramide: een stevige dijk van gepolijste steenen met ingebeitelde beelden. Vervolgens werd de heuvel gebouwd, waarop de pyramide staan moest met de onderaardsche vertrekken. Het oprichten van de pyramide zelve had 20 jaren gevorderd; geen enkele daartoe gebezigde steen had eene afmeting van minder dan 30 voet.
De pyramide zou gebouwd zijn op de wijze van een trap met treden; door middel van werktuigen, die van korte balken vervaardigd werden, had men de steenen eerst op de onderste rij der treden gebracht, ze vervolgens met eene tweede machine op de tweede rij omhoog getrokken, en zóó voort tot aan den top toe. Zooveel rijen van treden als er waren, evenveel machines zouden er geweest zijn. Het bovengedeelte was het eerst voltooid geworden, toen was men naar beneden geklommen en had ten laatste het onderste deel voleindigd. Op de pyramide stond in Egyptische schrijfteekens te lezen, hoeveel geld aan radijs, ajuinen en knoflook voor de arbeiders besteed was.
De tolk vertaalde het schrift voor Herodotus en verhaalde, dat voor het zooeven vermelde doel alleen 1600 talenten zilver (8 millioen franks) was uitgegeven, ‘en wanneer het hier zóó mee gesteld is’ - zóó besluit Herodotus zijne beschrijving - ‘hoeveel moet dan nog niet uitgegeven zijn voor ijzer tot het vervaardigen van de werktuigen en voor spijs en kleeding der arbeiders, voor zoover zij gedurende bovengenoemden tijd aan het werk gebouwd hebben.’
Ook de pyramiden van Chafra en Menkera zijn reuzenwerken. De eerste verheft zich tot eene hoogte van 447 voet. De andere is wel is waar lager (218 voet), maar zij overtreft de beide hoogere door de schoonheid en regelmatigheid van haren bouw.
Op een kolossaal voetstuk verheft zich deze pyramide in 5 of 6 loodrecht op elkander staande en trapsgewijze in grootte afnemende verdiepingen. De daardoor ontstaande tusschenruimte is overal door schuin muurwerk aangevuld. Tot op eene aanzienlijke hoogte bestaat de bekleeding uit geslepen granietplaten. In de rots onder het gebouw liggen twee kamers onder elkander. In de benedenste vond men eene fraai bewerkte sarcophaag van blauwen bazaltsteen, die eene mummie bevatte. Het deksel van de sarcophaag was met hieroglyphen bedekt, waarvan de zin dus luidde: ‘O koning, zoon van Osiris, Menkera, eeuwig levende, kind des Hemels, geboren uit de Godin Nut. Moge uwe moeder Nut zich over u uitstrekken in haren naam, die het geheim des Hemels is. Moge zij u vergunnen, dat gij een God zijt en uwe vijanden niet leven, koning Menkera, eeuwig levende!’