Eene tweede liefde.
Naar het Duitsch
Van
Auguste von Osten.
(Slot.)
En Helene haalde den sleutel van de kast te voorschijn, terwijl Leonie haar lachend met de oogen volgde. Een licht groen kleed met wit gegarnierd werd uitgekozen.
‘Maar Helene, ik kan toch zulk een kleed niet aantrekken, denk eens goed na, wat zal mijn man zeggen als ik mij zoo vertoon. Weet hij dat het uw verjaardag is?’
‘Neen, want ik heb hem alleen bij het ontbijt gezien. Hij werd daarenboven weggeroepen, omdat een heer hem wenschte te spreken.’ Zij kuste Leonie die nog besluiteloos was en sprak vleiend: ‘Nu moet gij nog eene bloem ju uw haar steken.’
‘Wat zijt gij toch nog kinderachtig, Helene!’
Helene verliet de kamer en ging naar den tuin om eenige viooltjes te plukken. Zij was juist bezig in de kamer een bouquet te schikken toen Leonie binnenkwam.
‘O hoe lief ziet gij er uit,’ riep het jonge meisje vol bewondering. ‘Zoo heb ik mij u ook voorgesteld.’
‘Stil Helene,’ zeide Leonie, want eenige minuten geleden had zij, voor den spiegel staande, tot zich zelve gezegd, dat hare schoonheid niet in staat was haar het verloren geluk weer te geven.
De beide dames zetten zich voor het venster met eenig handwerk neder. Leonie deed haar best onder het gesnap van Helene vroolijk te schijnen.
Met een opgeruimd gelaat kwam Arnold uit de zaal in de huiskamer. ‘Helene,’ zeide hij terwijl hij bleef staan, ‘hier is iemand die u wenscht te spreken.’
‘Mij?’ vroeg het meisje verbaasd terwijl zij opstond.
Arnold opende de deur een weinig om haar door te laten en sloot die toen weer dadelijk.
Helene uitte een kreet van blijdschap en daarop was alles stil.
Toen trad Arnold vroolijk op zijne vrouw toe. ‘Hoe lief ziet gij er vandaag uit,’ riep hij verrast. ‘Het is een goede inval van u, juist heden dit donker kleed uit te laten.’
‘Helene wilde het zoo gaarne,’ antwoordde Leonie verlegen, ‘omdat zij vandaag jarig is!’
‘Is zij jarig? he! dat wist ik niet!’
‘Dat wist gij niet? ik dacht dat gij haar in de zaal geroepen had om haar eene verrassing te bezorgen.’
‘Neen,’ zeide de professor terwijl hij luisterde, de verrassing heeft met haren verjaardag niets te maken.’
‘Mag ik niet weten wat daar gebeurt?’ vroeg Leonie met een gedwongen lachje.
‘O zeker!’ antwoordde Arnold verstrooid,’ heb nog een oogenblikje geduld, als ik u bidden mag, dan kunnen wij in de verrassing deelen.’
‘Ik kan wachten,’ hernam Leonie, terwijl zij zich in een stoel neerzette en 't hoofd in de hand steunde. Zij deed haar best om onverschillig te schijnen, doch het was haar niet mogelijk: zij dacht aan het gesprek van den vorigen avond, aan de smart van den nacht en voelde den blik van haar man op zich rusten; te vergeefs trachtte zij zich uit de verwarring te redden en stond op.
‘Ik ben waarlijk niet nieuwsgierig, Otto, maar toch zou ik eindelijk wel eens willen weten wat Helene reeds sedert een kwartier in de zaal doet, vroeg zij met gedwongen vroolijkheid.
‘Ja, ik denk wel dat wij kunnen binnengaan.’
‘Kom,’ zeide hij met verheffing van stem terwijl hij de zaaldeur opende, ‘wij storen toch niet?’
Dat deden zij toch, want zoodra Helene Arnold en zijne vrouw hoorde, wikkelde zij zich los uit de armen van een jong man, aan wiens hart zij zoo even gerust had. Zij verborg het gelaat in beide handen en viel Leonie om den hals die hun beiden vol verbazing stond aan te staren. Arnold scheen op de hoogte van de zaak te zijn, want op den jongen man wijzend zeide hij: ‘Leonie, dat is mijn broeder Herman, ik hoop dat gij spoedig goede vrienden zult worden.’
Als iemand die zijne wereld verstond, naderde de vreemde de jonge vrouw, wier hand hij vatte en zeide: ‘Lieve schoonzuster, gij moet mij vergeven dat ik mij niet het eerst aan u liet voorstellen, doch mijne bruid, die ik op haar verjaardag wilde verrassen, moet mijne verontschuldiging maar op zich nemen.’ Hij reikte zijne linkerhand aan Arnold terwijl Leonie vol verbazing eerst haren zwager en toen Helene aanzag.
‘Zijt gij verloofd, Helene! maar het is niet mogelijk? Helene, zeg, is het waar?’ En met een van vreugde stralend gezichtje stamelde het lieve bruidje: ‘Ja, het is waar.’
‘En wat zegt gij daarvan, Otto?’ vroeg Leonie, terwijl ze hem uitvorschend aanzag. ‘Hadt gij er eenig vermoeden van?’
‘Vergeef mij, Leonie, dat ik mijne belofte ook voor u zoo streng bewaard heb. Toen ik Helene uit Bremen afhaalde, maakte Herman mij bekend met zijne liefde voor eene speelgenoote zijner jeugd; hij was overtuigd, dat haar hart hem ook toebehoorde, doch hij wilde dat zij, van hem verwijderd, van hare liefde voor hem bewust werd. Hij had den moed zonder eenige bekentenis op reis te gaan. Ik beloofde hem als broeder over haar te waken, zijn ge heim trouw te bewaren en dat geen vreemde invloed zijn levensgeluk zou tegenwerken. Wij zien nu, dat hij zich voor zijne zelfverloochening schadeloos stelt door haar nu zijne gevoelens meê te deelen.’
Terwijl het gelukkige paar voor het venster stond te praten, ging Arnold op zachten toon voort: ‘Begrijpt gij nu, Leonie, waarom ik uw beschermeling von Zahren verwijderd wilde houden?... Maar wat scheelt er aan, gij ziet zoo bleek, gij doet mij schrikken.’
Helene snelde op haar toe, doch zij zeide met een lachje. ‘Eene oogenblikkelijke zwakte overviel mij, het is nu al voorbij; eenige minuten rust - doch blijf hier, lieve Helene, ik kan alleen naar mijne kamer gaan, ik kom zooeven terug.’ Als op vleugelen gedragen snelde zij naar hare kamer, eene onzichtbare macht deed haar neerknielen; dankend hief zij hare handen ten hemel, terwijl het zaligste geluk uit hare oogen straalde. Al haar denken en gevoelen was een dankgebed voor het onverwachte, ongehoopte geluk. Hij beminde Helene niet, had haar nooit bemind, nu kon, nu moest alles nog goed worden.
Toen Leonie hare kamer weder verliet, was zij een ander mensch geworden. Haar drukkend harteleed was weggenomen; hare oogen die tot nu toe zoo zwaarmoedig rond gezien hadden, straalden van overgroot geluk; als op nieuw jong geworden snelde zij den gang door.
Den geheelen dag was Leonie de ziel van het gezelschap; Helene was stil en afgetrokken; hare helderblauwe oogen zagen steeds den geliefden aan, alsof zij zich van haar geluk niet kon overtuigen. Doch de liefdevolle blik van den krachtigen jongman naast haar, wiens geniaal uiterlijk den kunstenaar verried, zeide haar de werkelijkheid. Haar mond opende zich niet tot vroolijk praten; ook Arnold was veel stiller dan gewoonlijk. Hij was verbaasd en getroffen over de verandering die er bij Leonie had plaats gehad; hij kon zich die niet verklaren. Nooit had hij haar zoo schoon en zoo betooverend gezien. Was Helene's geluk hiervan de oorzaak? Of wilde zij in tegenwoordigheid van zijn broeder haar man behagen? wilde zij voor den gast verbergen, dat aan haar huwelijk de innerlijke band ontbrak?
Nog eenige dagen wilde Herman bij zijn broeder blijven om dan alles tot de ontvangst van zijne bruid gereed te maken, die hij na verloop van acht weken als zijne echtgenoot hoopte te begroeten. Na dien tijd zou de jonge Döring uit Nizza terugkeeren en de eerste wittebroodsweken zouden de professor en zijne vrouw bij het jonge paar gaan doorbrengen. Leonie had lachend hare toestemmig gegeven en daarbij haar echtgenoot met hare glanzende oogen aangezien, die zij verlegen neersloeg toen zij in zijn geheel wezen groote verbazing las. Zij voelde zich beklemd en verlangde toch naar het oogenblik, waarin zij zonder getuigen tegenover haar man zou staan om den eed gestand te doen, dien zij hem gezworen had.
Toen Herman meende, dat het tijd was heen te gaan en ook Helene den professor en Leonie goeden nacht gewenscht had, toen zij daar zoo tegenover elkander stonden, was het Leonie alsof zij door eene duizeling werd overvallen, doch haar vrouwelijke trots verdrong elk anander gevoel. Het hooge woord wilde haar niet over de lippen, doodelijke bleekheid wisselde met een hoog rood telkens af. Haar echtgenoot zag haar vragend en vol verwachting aan; ook hij zag zeer bleek. Hij naderde zijne vrouw, vatte hare hand, en zeide met eene zachte bewogen stem: ‘Ik dank u, Leonie, dat gij mijn bloedverwant zoo hartelijk hebt welkom geheeten. Gij hebt hem zeer voor u ingenomen. Het doet mij genoegen, meer zelf dan ik zeggen kan, dat mijn broeder zich hier zoo spoedig te huis voelt.’
Arnold scheen een antwoord te verwachten; hij zag zijne vrouw aan, die met neergeslagen oogen en met koortsachtig jagenden pols voor hem stond, niet in staat haar kloppend hart door één woord lucht te geven. De professor wachtte nog een oogenblik; hij wierp een langen blik op de schoone verlegen vrouw voor zich, maakte zijne hand uit de hare los en zeide: ‘Gij hebt rust noodig, Leonie! goeden nacht.’
‘Goeden nacht!’ fluisterde zij, zonder hare oogen op te slaan.
Hij ging heen en zij had niet gedaan wat zij zich heden ontelbare malen voorgenomen had. Misschien leed hij in zijne kamer nu ook om hare smarten, zooals zij die in de laatste maanden had leeren kennen: smarten van onbeantwoorde liefde en zij snelde niet naar hem toe om door eenige woorden zijne smart in geluk te veranderen, omdat hare liefde haar trots, hare valsche schaamte niet kon overwinnen?
Op eens verhelderde haar blik, hare ademhaling werd rustiger en zij had vast besloten de zaaldeur geopend om naar de kamer van haar echtgenoot te gaan.
De deur stond open, Leonie twijfelde nog eene seconde, toen trad zij binnen. Arnold had hare komst niet bemerkt, hij stond aan het