De stichter der christelijke school.
Het jaar 1681 is eene gewichtige dagteekening in de geschiedenis van het christelijk onderwijs der jeugd. In Juli van dat jaar nam een kanunnik van Reims, met eene rijke prebende begiftigd, als zoodanig zijn ontslag en legde, door eenige leerlingen omringd, de grondslagen voor de instelling van de Broeders der christelijke scholen. Jean-Baptiste De la Salle deed, na schitterende studiën, afstand van alle voordeden, deelde zijn persoonlijk vermogen onder de armen uit en stichtte eene godsdienstige Congregatie, die zich uitsluitend zou wijden aan de eerste opvoeding van de kinderen des volks, aan hetgeen men sedert het 1 ger onderwijs genoemd heeft. En hij had daarbij voornamelijk op het oog het kind van den werkman, het kind uit de volksklasse, het kind der armen.
De opvoeding der jeugd is altijd een der voornaamste zorgen van de Kerk geweest. Zij heeft zich niet tot de uitsluitend godsdienstige vorming bepaald, maar ook ten allen tijde getracht den geest van het kind te verrijken met die kundigheden, welke het in de wereld van dienst konden zijn. In de vroegste eeuwen reeds verrezen er scholen in de nabijheid van kerken en kloosters en gewoonlijk was een hooggeplaatst geestelijke met het opzicht over het onderwijs belast in een tijd, toen de openbare school nog ver te zoeken was en het kind, zonder den invloed der Kerk, in de grofste onwetendheid zou zijn opgegroeid Maar tot op den tijd van De la Salle was er nog geene bepaalde congregatie geweest, die zich voornamelijk met het volks-onderwijs bezig hield. Wel waren er hoogescholen, waar de student een uitstekend ingericht academisch onderricht genoot, maar voor het eigenlijke volksonderwijs, dat intusschen toch nooit geheel ontbroken had, moest de man nog opstaan, die het voorgoed regelen zou. Reeds hadden de arme, de zieke, de vondeling eene moeder gevonden in de zuster van liefde, de dochter van den H. Vincentius van Paulo; thans vond het kind des volks een tweeden vader in den broeder der christelijke scholen, den leerling van De la Salle. De stichter gaf zijne instelling een regel, die nooit is behoeven gewijzigd te worden, want de congregatie der christelijke Broeders is gebleven wat zij in 1681 was.
Gelijk alle groote liefdewerken heeft zij van den aanvang af met ernstige moeielijkheden en vervolging te kampen gehad; maar de tegenwerking, die de stichter ondervond, verdubbelde slechts zijn ijver en zijne toewijding. Uit Vaugirard, waar hij zijn noviciaat vestigde, verdreven, verplaatste hij dit naar Ménilmontant en vervolgens naar Rouaan. Te Parijs deden de schrijfmeesters hem proces op proces aan, omdat hij hunne broodwinning afbreuk deed; ten laatste werden de broeders zelfs uit hunne scholen verjaagd en de meubelen op straat geworpen.
In den strengen winter van 1709 zag hij, van alles beroofd, zich letterlijk tot het uiterste gebracht, maar hij scheen wonderen te verrichten van ijver en toewijding en achtereenvolgens zag men hem te Duinkerken, Calais, Boulogne, Saint Omer, Grenoble, Moulins, Mende, Avignon en Marseille scholen oprichten, noviciaten stichten en desnoods zijnen zieken volgelingen het werk uit de hand nemen.
In den guursten tijd van het jaar overschreed hij meermalen de Cevennen, toenmaals onveilig gemaakt door de benden der Camisards, die fel op de katholieken, maar vooral op de priesters gebeten waren. Hij bezocht de Groote Chartreuse, waar hij gaarne de lang begeerde rust had willen vinden na een zoo veelbewogen leven; maar de nood der zijnen riep hem, en eerst toen hij zijne instelling als gevestigd beschouwen mocht, kon hij zich de weelde vergunnen, den last der overheid neer te leggen en als de nederigste der broeders in een zijner huizen zijne laatste levensdagen te slijten. Hij stierf den 7e April 1719 te midden zijner dierbare kinderen. De apostel der jeugd had den eed gehouden, in 1691 met twee zijner leerlingen gezworen, dat ‘hij nooit de kostelooze scholen in den steek zou laten, al moest hij er voor bedelen en zelfs droog brood eten.’
Zijn werk is als het mosterdzaadje van het Evangelie geweest, dat, opschietende, een groote boom werd, waarin de vogelen des hemels zich kwamen nestelen. Hoevele geslachten van kinderen zijn niet sedert twee eeuwen onder de schaduw van dien boom groot geworden en met zijne kostelijke vruchten gevoed!