- Lieve Caroline, zegde zij, het is onnoodig dat gij nu verder bedient. Vul de kan nog maar eens met warme koffie, dan zal ik haar meenemen en zelve wel inschenken. De gasten voelen zich dan vrijer en, om u de waarheid te zeggen, gij ziet er zoo erbarmelijk uit, in die verschoten katoenen jak. Hoe kunt gij u in zulk een korten rok laten zien. Dat is niet fatsoenlijk, voelt gij dat zelf niet, kind?
Het kleedje was intusschen het beste wat Felicitas bezat, het was kort, verschoten, ja, doch helder gewasschen en netjes gestreken; maar dat zij nu nog eene berisping hooren moest over iets waarin zij zich altijd zonder morren had geschikt, deed haar bitter glimalchen; zij zweeg echter; elk woord van verdediging zou hier vruchteloos geweest zijn.
Toen Adèle terugkwam, was het gesprek, dat zij had zoeken te voorkomen, reeds in vollen gang.
- Bijzonder schoon? herhaalde mevrouw Helwig, met een scherpen lach. Foei Frank, wat moet ik van u denken; bijzonder, ja, dat geef ik u toe; maar bijzonder, zoo als een ordentelijk meisje niet past. Let toch eens op dat bleeke gezicht en dat leelijke haar, die lichtzinnige bewegingen en die oogen, die fatsoenlijke menschen onbeschaamd aanstaren; dat zijn erfstukken van eene lichtzinnige slechte moeder. Ik heb nu negen jaar mijn best gedaan om de ziel van het verstokte schepsel te redden en den Heere toe te brengen, maar zij heeft al mijne zorg te schande gemaakt.
- Kom, lieve tante, dat is nu toch gauw uit; zegde Adèle vergoelijkend, onder het inschenken. Nog eene week of wat, dan gaat de rustverstoorster voor altijd heen. Ik moet bekennen, ik vrees ook dat het goede zaad op een steen-achtigen grond gevallen is; een braaf hart heeft zij althans niet en van dankbaarheid heeft zij geen gedacht, maar wij, die van fatsoenlijke ouders afstammen, mogen haar toch niet te streng veroordeelen: de lichtzinnigheid zit haar in het bloed... Als gij na jaar en dag weêr eens op reis gaat, M. Frank, zult gij misschien in eene of andere vreemde hemelstreek tante 's voormalige huisgenoot nog wel eens op de koord of in het peerdenspel kunnen bewonderen.
- Daar ziet zij nu naar uit, zeide professor Helwig op bedaarden, beslissenden toon. Hij had tot nog toe gezwegen, zijne tegenspraak moest daardoor dubbel in 't oog vallen.
Mevrouw Helwig keerde zich gramstorig naar haren zoon om, en de oogen der jonge weduwe verloren hunne zachtmoedigheid. Doch na een oogenblik schudde zij met innemenden lach haar hoofd en wilde juist iets liefs zeggen toen het luide weenen van kleine Anna in den hof weerklonk.
Adèle keerde zich om, en wat zij nu zag, deed haar zelve een gil geven van schrik.
Het kind kwam zoo snel als hare gebrekkige voetjes het toelieten naar hare moeder toeloopen en hield in haar rechterhandje krampachtig een doosje met lucifers geklemd, maar het kleedje stond in volle vlam.
Adèle gaf een gil van schrik, zegden wij, maar terstond dwaalden hare ontstelde oogen op hare eigene licht ontvlambare kleeren. Met doodsbleek gelaat weerde zij met beide handen haar kind af en was in een oogenblik achter de haag van taxisboomen verdwenen.
De geheele damesschaar stoof onder een luid geschreeuw uiteen; slecht mevrouw Helwig stond moedig op, om het kind te redden; ook de beide heeren sprongen toe; doch zij kwamen te laat.
weg door een bosch op het eiland trinidad.
Felicitas was er reeds bij; zij breidde hare kleeren uit, sloeg ze dicht om het brandende kind heen en trachtte de vlammen te verstikken; doch zij waren te sterk; het dunne katoenen kleed van Felicitas vatte zelf vuur en begon reeds hier en daar te vlammen. Met eene vastberaden tegenwoordigheid van geest drukte zij het kind in hare armen, vloog over het grasperk heen, de hoogte op en wierp zich in de bruisende beek.
Doodsgevaar en redding volgden elkander in weinige oogenblikken: eer de beide heeren nog het doel van het voortsnellende meisje hadden begrepen, was het vuur reeds gebluscht.
Zij kwamen op de hoogte aan op het oogenblik toen Felicitas weer recht opstaande en het druipende kind onder den rechterarm houdende, met de rechterhand naar de takken van een hazelaar greep, om zich in het met kracht stroomende water staande te houden.
Te gelijk met de beide heeren verscheen ook Adèle op de hoogte.
- Mijn kind!.. red mijn Annaatje, riep zij wanhopig, en zette een gezicht alsof zij hals over kop in het water wilde springen.
- Maak uwe schoenen niet nat, Adèle, gij kondt verkoud worden, zegde de professor spottend, terwijl hij naar beneden ging en Felicitas de beide handen aanbood om haar te helpen. Hij liet ze echter weer langzaam zinken: het zoo even nog kalme gelaat van het jonge meisje veranderde eensklaps van uitdrukking, de vijandige blik, dien hij reeds kende, trof zijn oog. Zij reikte hem met afgewend gelaat het kind over en sprong toen de hand van den advokaat met een erkentelijk glimlachje aannemende, de hoogte op.
De professor droeg het kind in huis, ontkleedde het met behulp der klagende moeder en zocht naar vermoedelijke brandwonden; doch het kind was nagenoeg ongedeerd, alleen de linkerhand, van welke het vuur was uitgegaan, was een weinig verbrand.
Het kind had, terwijl hare moeder in de keuken bezig was, een doosje met stekskens weggenomen, en toen zij ze buiten had willen aansteken, was het lapje, dat zij wegens eene wond om haar duim had, in brand geraakt.
De gevluchte dames kwamen nu de eene na de andere terug en de arme kleine engel werd met liefkoozingen overladen.
- Maar, Caroline, zei Adèle nu zacht verwijtend tot Felicitas, die gespannen den uitslag van het onderzoek stond af te wachten, kondet gij dan niet een oogenblik op Annaatje letten?
Dat was al te erg...
- Gij hadt mij een oogenblik te voren verboden in den hof te kornen, antwoordde Felicitas, rood van toorn en de vrouw scherp aanziende.
- He, waarom dat, Adèle? vroeg mevrouw Helwig verwonderd.
- Mijn hemel, tante, antwoordde de jonge weduwe, zonder den minsten blijk van verlegenheid, dat zult gij zelve wel begrijpen als gij dat haar aanziet... Ik heb haar den slechten indruk willen besparen, dien hare nalatigheid anders maken zou.
Felicitas voelde ontsteld naar haar hoofd; zij wist dat zij heur haar zorgvuldig had opgemaakt; maar de kam, die buitendien nooit goed in de dikke krullende lokken wilde hechten, was gevallen, hij lag waarschijnlijk in de beek.
De losse krullen hingen ongehinderd om wangen en schouders en waren hier en daar nog als met peerlen getooid door het opspattende water.
- Is dat de uitdrukking uwer dankbaarheid voor de reddende hand, die uw kind ongedeerd door vuur en water heeft gedragen, mevrouw? vroeg de advokaat verontwaardigd, zijn oog had tot hiertoe schier onafgewend op Felicitas gerust.
- Hoe kunt gij zoo onrechtvaardig over mij denken, M. Frank! antwoordde zij diep gekrenkt. Een man zal nooit een moederhart leeren begrijpen; het vertoornt zich in 't eerste oogenblik onwillekeurig op degenen, die het lijden van 't geliefd kind hadden kunnen voorkomen; al erkent ze het ook dat zij hun verzuim door de eindelijke redding goed gemaakt hebben - Mijne beste Carolina, ik zal nooit vergeten, wat gij vandaag voor mijn kind gedaan hebt.
( Wordt voortgezet.)