[Onze gravures]
Kinderroof.
Welk een humor in de tegenstelling tusschen het tragisch onderschrift van dit tafereel en de comische vertooning, waarvan het ons getuige doet zijn! Waarlijk, we mogen den schilder gelukwenschen over de vernuftige vinding, gelijk hij ook onze waardeering verdient voor de geestige en fraaie uitvoering. De opschudding, door het baldadige aapje in het rijk gemeubeld vertrek teweeg gebracht, is door hem naar het leven weergegeven. Eerst heeft de vierhandige deugniet door zijne kromme sprongen eene schromelijke verwoesting onder de kostbaarheden en curiositeiten in het kabinet van zijn meester aangericht en nu bekroont hij zijne schavuitenstukken door een snooden kinderroof, gepleegd op een der telgen van zijns meesters gelief koosden huishond. De arme moeder is radeloos en springt wanhopig tegen de tafel op, vanwaar de aap met zijn pleegkind in den arm haar nijdig tegengrijnst; hare overige spruiten zijn niet minder ontsteld en verontwaardigd. Het heele gezin jammert om den roof van het dierbare wicht, hetwelk in hun oog waarschijnlijk door een wissen dood wordt bedreigd. Gelukkig zal het zoo ver wel niet komen, want bij al hunne boosaardigheid toonen apen zich gewoonlijk hoogst teerhartig voor het pleegkind, waarop ze hunne genegenheid hebben gevestigd. Maar afgeven zal hij het zoo licht niet, en als meteen de heer des huizes verschrikt komt toegeloopen, om zijn geheel kabinet het onderstboven geworpen te zien, is het best mogelijk dat vriend Jocko met het pleegkind in den arm eene schuilplaats zoekt op de hoogste kast in het vertrek, spottend met alle pogingen om hem zijn buit afhandig te maken.