Op de kommode stonden, in plaats van porseleinen beeldjes, de boeken van den professor, dicht ineengedrongen en met orde gerangschikt.
Er was geen vouwtje of scheurtje aan te zien en toch werden ze veel gebruikt; zij waren eenvoudig ingebonden, in gelijke kleuren, volgens de taal waarin zij geschreven waren, de Latijnsche boeken grijs, de Duitsche bruin enz.
- Zoo zou hij ook de menschelijke zielen willen regelen, dacht Felicitas, toen zij het stof afnam, en wee als er eene eene andere kleur dan de aangewezene wilde hebben!
De professor ontbeet met zijne moeder en de jonge weduwe, daarna ging hij naar zijne kamer om te werken, liet zich zoo weinig mogelijk bedienen en had aan niets meer behoefte dan aan eene karaf versch water op zijne tafel.
Op den morgen van den vierden dag waren er brieven voor den professor gekomen. Hendrik was uit en zoo zond men Felicitas naar boven. Zij bleef aarzelend buiten de deur staan; er werd daar binnen gesproken: het was eene vrouwestem, die juist eene lange rede geëindigd scheen te hebben.
- Doctor Böhm heeft mij over uw zoon gesproken, ant woordde de professor op goedhartigen toon; ik zal zien wat er aan te doen is. Ik zal morgen eens komen en zijne oogen onderzoeken.
- Maar wij zijn arme lieden, mijnheer; de verdienste is...
- Dat hebt gij al tweemaal gezegd, viel hij haar ongeduldig in de rede. Ga nu heen; ik heb mijn tijd noodig. Als ik uwen zoon helpen kan, zal ik het doen. Adieu!
De vrouw kwam de kamer uit en Felicitas trad er binnen De professor zat reeds weder te schrijven. Hij had intusschen liet jonge meisje bemerkt, en zonder van zijn werk op te zien, stak hij zijne linkerhand naar de brieven uit. Hij brak er een van open, terwijl Felicitas weder naar de deur trad.
- Apropos, riep hij, reeds half in den brief verdiept, wie neemt hier het stof in de kamer af?
- Ik, antwoordde Felicitas stilstaande.
- Nu dan moet ik u verzoeken voortaan mijne schrijftafel te ontzien. Het is mij zeer onaangenaam als er een boek van zijne plaats genomen wordt, en nu mis ik er zelfs een.
Felicitas trad gelaten naar de schrijftafel, waar verscheidene boeken lagen.
- Welken titel heeft het boek? vroeg zij.
Er vertoonde zich iets als een glimlach om den mond des professors. Die vraag uit den mond van een dienstmeisje klonk hem zeer naïef in de studeerkamer van een medicus.
- Gij kunt het toch niet vinden; het is een Fransch boek, antwoordde hij. Anatomie du système nerveux, voegde hij er bij, terwijl de spotachtige lach zich nog eens vertoonde.
Een oogenblik later haalde Felicitas een boek te voorschijn; het lag tusschen andere Fransche werken.
- Hier is het, zegde zij. 't Lag nog op de plaats waar gij zelf het gelegd hebt; ik raak nooit een van de boeken aan.
De professor steunde zich met zijne linkerhand aan de tafel, keerde zich naar het jonge meisje om en keek haar vlak in het gezicht.
- Verstaat gij Fransch? vroeg hij, haar.
Felicitas schrikte; zij had zich verraden.
Niet alleen had zij bij tante Cordula Fransch leeren lezen; maar zij verstond en sprak die taal zelfs met gemak.
Zij herstelde zich echter dadelijk en sprak: Ik heb in mijne ledige uren een weinig Fransch bij mij zelve geleerd.
De professor bezag haar ongeloovig; maar daar hij in zijne verbazing geen woord meer sprak, boog zij even en verliet de kamer.
Toen zij op den dorpel der openstaande deur gekomen was, zag hij naar haar om.
De voorkamer was vol warmen zonneschijn; en zij stond daar in het donkere vertrek als eene schilderij in den gouden zonneschijn.
Nog altoos met eene zekere soort van onrustige verwondering zag de dokter haar vertrekken.
Weinigen tijd later trad hij bij zijn moeder binnen.
trinidad.
- Ik wilde u iets vragen; zoo richtte hij deze het woord toe: heeft Felicitas nog bijzondere lessen ontvangen, toen zij de openbare school verlaten had?
- Welk eene dwaze vraag, Johannes! riep mevrouw Helwig kwaad. Ik heb u dunkt mij, duidelijk en uitvoerig genoeg over dat punt geschreven, en ook gesproken toen ik bij u te Bonn ben geweest. Ik heb de schoolboeken laten verkoopen en de schriften verbrand.
- En wat voor omgang heeft zij gehad?
- Wat voor omgang? Eigenlijk alleen met Rika en Hendrik; zij heeft het zelve niet anders gewild. Ik heb haar natuurlijk niet bij mij in de kamer en aan tafel willen hebben; zij was voor altijd een schepsel dat zich tusschen mij en uw vader gesteld had en bovendien werd zij met iederen dag onuittaanbaarder en scherper. Ik had een paar kinderen van brave ambachtslieden voor haar uitgezocht met wie zij kon omgaan; maar gij weet dat zij gezegd heeft, dat zij niets met die menschen te maken wilde hebben; het waren wolven in schaapskleederen, enz. Nu gij zult nog wel meer ontdekken van uw wonderkind, eer de acht weken om zijn!
De professor ging uit om eene lange wandeling te doen.
Dien namiddag wachtte mevrouw Helwig, dames, meest vreemde badgasten, bij zich.
Er zou koffie gedronken worden in den tuin, en wijl Rika eensklaps ongesteld geworden was, werd Felicitas naar buiten gezonden om alles in orde te maken. Zij was spoedig gereed: op de breede, met kiezelzand bestrooide ruimte, die door eene hooge haag van taxusboomen tegen de zon beschermd was, stond de keurige tafel, en in de keuken van het tuinhuis kookte het water, waarvan de koffie gezet moest worden.
Felicitas leunde tegen het venster en zag weemoedig naar buiten. In den hof bloeide alles even frisch en onschuldig als of er nooit een vernielende najaarsstorm de takken had doen schudden, nooit de winter zijn doodelijk kristaal om de heldere bloemen had gelegd.
Jaren geleden had alles zoo heerlijk gebloeid voor het genot van hem, wiens zachtmoedig hart nu tot stof verging, van hem, die zijne helpende, reddende hand overal uitstak, waar ze van dienst kon zijn, 't zij bij bloemen, 't zij bij menschen.
De jonge bloemen lachten nu even vroolijk andere koude aangezichten toe, en de menschen spraken niet meer van hem. Hier was hij met de kleine wees de scherpe tong en de nijdige oogen van gindsche stad ontvlucht; niet slechts in den blijden zomer, maar wanneer de lente nog met den winter om den voorrang streed, dan schitterde hier in den wit porseleinen heerd een lustig vuurtje, een dik tapijt op den grond warmde de voeten, de planten drukten hare knoppen tegen de verwarmde vensterglazen, waarop de laatste sneeuwvlokken ras versmolten, en over den wijden, nog woesten hofgrond schouwde de half besneeuwde berg, met het dennenbosch op de kruin...
Och, wat al zoete herinneringen bestormden het hart van het meisje.
Doch weldra, deden naderende voetstappen Felicitas uit hare mijmering ontwaken; door het noordelijke hoekvenster zag zij den professor met een anderen heer den tuin inkomen.
Zij traden langzaam naar het huis toe. Die vreemde heer was iemand, die in den laatsten tijd meermalen bij mevrouw Helwig aan huis kwam; hij was de zoon eener aanzienlijke familie, die tot de vrienden van M. Helwig behoord had.
Hij was van den leeftijd van den professor; beide heeren hadden te zamen hunne opvoeding te Bonn genoten en later aan dezelfde akademie hunne studiën voltooid.
Terwijl Helwig bijna onmiddellijk na zijn studietijd tot den hoogleeraarsstoel geroepen was, was Frank op reis gegaan en had zich eerst onlangs, op verlangen zijner ouders, als advokaat te X. gevestigd; hij was een knap man, met een edel voorkomen en innemende manieren.
Hij nam zijne sigaar uit zijnen mond, bezag ze opmerkzaam en wierp haar weg. Onmiddellijk haa'lde de professor zijn koker uit zijn zak en bood hem eene andere aan.
Hij ging de langzaam naderkomende dames te gemoet en groette hen vriendelijk.
( Wordt voortgezet.)