Voor honderd jaren.
Tafereelen uit de groote Fransche Revolutie.
Door J.R. van der Lans.
(Slot.)
III.
Frankrijks nationale feestdag. - Camille Desmoulins in het Palais-Royal. - Parijs in opstand, - De revolutie wapent zich. - Naar de Bastille!
Wie tegenwoordig op den 14en Juli te Parijs komt, ziet de heele stad in bonten feestdos gehuld; in alle straten steken in twee eindelooze rijen de driekleurige vlaggetjes uit; alle openbare gebouwen prijken met vlaggentropeeën en feestversieringen; rondom het gedenkteeken der revolutie op de Place de la République heffen kolossale Venetiaansche masten hun wapperende wimpels hoog in de lucht; overal eerebogen; overal paradeerende troepen of schoolbataljons, overal klinkt de Marseillaise en des avonds schittert de wereldstad in het licht van tienduizenden lampions.
Waarom al dat feestvertoon, al die luidruchtige beweging? De straatventers, die u met alle geweld een medaille of een bloemruikertje op de borst willen hechten, roepen het op alle hoeken uit: fête nationale, vandaag is het Frankrijks nationale feestdag, en neemt ge een dagblad ter hand, zeker is het dat ge aan het hoofd daarvan een opgewonden artikel zult zien, waarin met hoogdravende bewoordingen en twintig uitroepteekens betoogd wordt dat op dezen heuglijken dag de kluisters der ontboeide menschheid zijn gevallen en voor Frankrijk en heel de wereld de gulden zon der vrijheid is doorgebroken.
Wat wordt dan op dezen 14en van Juli herdacht? Gaan wij honderd jaar terug en wij zien ditzelfde lachende, feestvierende Parijs als van woeste duivelen bezeten; in plaats van wimpels op masten zien we bloedige hoofden op pieken rondgedragen. Doch om ons dien schrikkelijken dag, dien dies irae in al zijn gruwzaamheid voor oogen te stellen, dienen we nog twee dagen terug te gaan, tot op Zondag den 12en Juli 1789, en ons te verplaatsen in den tuin van het Palais Royal, het paleis van den prins Egalité, waar sinds lang de revolutie hofhield. Orleans, de prins van den bloede, die als een overgegeven lichtmis, zijn naam, zijn eer, zijn vermogen, alles te grabbel gooide voor het gepeupel om dit te winnen voor zijn eerzuchtige revolutieplannen, had zijn tuin, dien fraaien lusthof, omringd van vorstelijke galerijen, opengezet voor alle ontuig, straatzangers en lichtekooien, maar vooral voor de volksredenaars en revolutiepredikers, waarop het dolzinnige Parijs verzot was. Het Palais Royal met zijn deftige colonnaden, zijn vijver en boschjes was een soort van Volkspark geworden, met dit verschil dat het er vrij wat lustiger en vroolijker toeging, dan in de vergaderingen der tegenwoordige anarchisten; want er werd niet alleen brood uitgedeeld - het was toevallig een schraal jaar, dat weinig koren had opgeleverd, maar des te meer koren op den molen der volksopruiers - maar ook wijn en sterken drank geschonken, en de oproerpredikaties werden afgewisseld met zang en dans. Daar werden de revolutionnaire oploopen en straatschandalen beraamd, die in de laatste weken telkens Parijs hadden opgeschrikt; daar werden de soldaten getrakteerd en omgekocht, opdat zij hun wapenen nooit tegen het oproerige volk zouden keeren, maar voor de revolutie zouden strijden tegen den koning en zijn leger.
Op dien bewusten Zondag dan, tusschen elven en twaalven, toen het lieve leventje daar weer in vollen gang was, kwam op eens een jong mensch met een bleek, hartstochtelijk gezicht en wilde haren binnengestormd met den kreet: ‘Te wapen! te wapen! Een heel leger is tegen Parijs in aantocht om het neer te schieten en uit te moorden; ze staan al met kanonnen klaar op het Marsveld. Necker heeft zijn ontslag gekregen. We moeten dus ons zelven redden. Te wapen! te wapen!’ En zelf het voorbeeld gevende, haalde hij een paar pistolen uit den zak, als om zich tegen de denkbeeldige vijanden des volks te weer te stellen. Want die vijanden bestonden enkel in zijn verbeelding. Wel stonden op het Marsveld eenige afdeelingen troepen opgesteld om in het dagelijks rumoeriger Parijs de rust te bewaren; wel waren verschillende regimenten rondom Versailles saamgetrokken, vooral Duitsche en Zwitsersche huurtroepen omdat de Fransche soldaten, na de omkooperijen van Orleans en andere aanstokers der revolutie, niet meer te vertrouwen waren. Maar het was algemeen bekend, dat allen het strenge consigne hadden, geen burgerbloed te vergieten.
Doch het lichtgeloovige volk luistert alleen naar den opgewonden spreker, die op een tafel gesprongen is en met heftige gebaren staat te jammeren over het verraad, dat tegen het weerlooze volk wordt gesmeed, nu het van zijn eenigen beschermer Necker beroofd is en weer geheel is overgeleverd aan de willekeur van den despoot, die te Versailles zetelde. Inderdaad had de koning, door de raadslieden in zijn omgeving aangespoord, gemeend zich van zijn weinig vertrouwbaren minister te moeten ontdoen en dezen zijn ontslag gegeven in een brief, waarin hij hem voor bewezen diensten dank zeide, maar tevens ook aan niet gehouden beloften herinnerde.
camille desmoulins.
Volgens den heetgebakerden spreker - het was de dweepzieke Camille Desmoulins, een verloopen jong advocaat - was het ontslag van Necker niet anders dan het sein tot een nieuwen Bartholomeusnacht. Al de leiders der revolutie zouden gevat en in de Bastille geworpen, zoo niet zonder proces afgemaakt worden. Parijs zou worden leeggemoord door de huurlingen van het despotisme, en telkens herhaalde hij, als waanzinnig van angst, den kreet ‘Te wapen! te wapen!’ waarvan weldra heel het Palais-Royal weergalmde.
‘Wij moeten ons gezamenlijk te weer stellen tegen het despotisme,’ ging hij voort, ‘wij moeten een herkenningsteeken hebben, een kleur, die ons vereenigt, groen, dat is de kleur der hoop, de hoop op bevrijding uit de dwingelandij. Hier is de groene kokarde, ons onderscheidingsteeken!’ Mèt scheurde hij een blad van den kastanjeboom, waaronder hij stond, stak het zich op den hoed, rukte al de groene takken af, die in zijn bereik waren, deelde ze links en rechts uit en in een oogwenk prijkten