Kleine fee.
Tafereelen uit Marlitt's verhaal:
Het geheim der oude jufvrouw.
(Vervolg.)
- Die roem zal hem niet veel gekost hebben; zijn beroep wordt hem niet zwaar gemaakt door zijn teêrgevoelig hart; hij snijdt met evenveel pleizier in het vleesch als in de ziel zijner medemenschen.
De oude dame zag Felicitas verbaasd aan; die toon van onuitsprekelijke bitterheid was haar nieuw.
- Pas op, dat gij niet onrechtveerdig wordt; mijn kind! zegde zij na een oogenblik zwijgens met zachte, liefderijke stem.
Felicitas zag op; hare bruine oogen schenen bijna zwart op dit oogenblik.
- Ik zou niet weten hoe ik het moest aanleggen om zachtmoediger over de zaak te denken, antwoordde zij; hij heeft zich zwaar tegen mij bezondigd, en ik weet, dat ik hem niet beklagen zou als hem een ongeluk trof; als ik hem aan een geluk kon helpen, zou ik er geen vinger voor verroeren.
- Fee...
- Ja, tante; dat is waarheid!... Ik heb altijd een kalm gezicht hier heen gebracht, omdat ik u en mij zelve de weinige uren, die wij bij elkander konden zijn, niet heb willen vergallen; gij hebt dikwijls aan den vrede van mijne ziel geloofd, als het daar binnen stormde. Als men met voeten getreden wordt, alle dagen, ieder uur; als men zijne ouders hoort beschimpen, het streven naar hooger in zijn binnenste voelt, en zich dan met een bitteren lach in de onbeschaafdste kringen van de maatschappij ziet stooten, omdat men arm is; als men daarbij ziet hoe die beulen eenen krans van vroomheid dragen, en iemand ongestraft geestelijk mogen vermoorden; als men dat alles kalm verdraagt en vergeeft, noem ik dat niet de verdraagzaamheid van eenen engel, maar lafhartige kruiperij van eene slaafsche ziel, die verdient dat men haar den voet op den nek zet.
Felicitas sprak vast, met eene diepe, welluidende stem. Welk eene macht had dat merkweerdige jonge meisje op haar uiterlijk! Zij bewoog nauwelijks eene hand onder de driftige woorden, die haar van de lippen kwamen.
- De gedachte, dat ik dat gezicht van steen weêr tegenover mij zal zien, maakt mij zenuwachtiger dan ik u zeggen kan, tante! voegde zij er diep ademhalende bij. Hij zal mij nu met die stem zonder hart en zonder ziel alles herhalen wat hij negen jaar lang schriftelijk aan mij misdaan heeft; als een onbarmhartige schooljongen, die een vogel aan eenen draad laat vliegen, heeft hij mij aan dit verschrikkelijke huis gebonden en daardoor den laatsten wil van oom in eenen vloek voor mij veranderd. Ik mocht geene talenten, geen gevoelig hart, geen eergevoel hebben, dat alles paste niet aan een kunstenmakerskind; mijne schandelijke afkomst was enkel goed te maken door de allergeringste opvoeding.
- Nu, die ramp zijn wij te boven gekomen, kind, zegde de oude dame met een fijn lachje. Maar zijne komst zal een keerpunt in uw leven aanbrengen, voegde zij er ernstig bij.
- Na herhaalden strijd zeker. Mevrouw Helwig heeft mij vandaag den troost gegeven, dat er aan alles een eind zou komen.
- Nu, en daarbij hoef ik u niet meer te herhalen, dat gij beneden moedig den tijd moet afwachten, om den laatsten wil te eeren van iemand die u in zijn huis heeft opgenomen en als zijn eigen kind heeft liefgehad.... Dan zijt gij vrij en komt voor de oogen van de gansche wereld bij mij wonen en mij verzorgen; dan behoeven wij niet meer te vreezen, dat wij van elkander zullen afgerukt worden, want die van beneden hebben afstand gedaan van hun recht.
Felicitas zag met schitterende oogen op; zij greep snel de kleine dorre hand der oude dame en bracht die aan hare lippen.
- Denk niet ongunstiger over mij, tante, nu gij dieper in mijn hart gezien hebt, bad zij met zachte stem. Ik heb mijne medemenschen lief, en toen ik mij zoo krachtig tegen een geestelijken dood verweerd heb, werd ik gedeeltelijk gedreven door de zucht om iets meer in hun midden te zijn dan een lastdier. Al word ik door enkelen mishandeld, ik ben er toch ver af, dat ik mijne aanklacht tot de heele menschheid zou uitstrekken. Daarentegen ben ik niet in staat mijne vijanden lief te hebben en te zegenen die mij vloeken. Is dat eene vlek op mijn karakter, ik kan het niet veranderen, en tante, ik wil ook niet; want hier ligt de fijne grens tusschen goedheid en karakterloosheid!
Tante Cordula zweeg en zag somber voor zich... Had ook zij een oogenblik in haar leven gekend, waarin zij niet, of slechts met onuitsprekelijke moeite, had kunnen vergeven?...
Zij moedigde het voortzetten van het gesprek niet aan en nam zelve draad en naald ter hand, en nu werd er onafgebroken gewerkt, en toen de schemering aanbrak was alles gereed. Midden in 't pak lag het kleine kapitaal, dat de schrijnwerker te vergeefs aan Mevrouw had afgesmeekt, en dat hij nu, zonder het te weten, uit de handen der oude juffer ontving.
Toen Felicitas de woning der oude dame verliet, was alles reeds in beweging beneden. Zij hoorde het kind der jonge weduwe, de kleine Anna, lachen en praten, en de voorzijde der tweede verdieping weêrklonk van de hamerslagen. Het jonge meisje vloog den gang door, die op het voorplein uitkwam. Daar stond Hendrik op eene leer en maakte bloemsluiers aan eene deur vast. Toen hij Felicitas zag, trok hij een gezicht, waarin spotlust en ergernis om den voorrang streden.
De kleine Anna had heel gemeend de leer vastgehouden om Hendrik voor vallen te bewaren, doch bij het zien van Felicitas vergat zij haren gewichtigen post, liep waggelend naar haar toe en sloeg de armpjes om hare knieën. Het jonge meisje beurde haar van den grond en hield haar op den arm.
- Stellen ze zich niet aan alsof er eene bruid in huis was, zegde Hendrik verstoord, en er komt niemand dan de man, die den ganschen dag een gezicht zet of hij azijn geslikt heeft.... Hij nam het eene eind van den bloemslinger op; zie eens, er zijn vergeet-mij-nietjes ook in; die den bloemslinger gemaakt heeft, weet ook wel waarom. Maar, Feetje, viel hij zich lastig in de rede, ziende, dat het kind haar gezichtje tegen de wang van Felicitas gelegd had, doe mij toch het pleizier en neem het kleine monster niet altijd op den arm; het kind heeft geen gezonden droppel bloed in de âren en 't is misschien besmettelijk.
Felicitas sloeg nu snel haren linkerarm om de kleine heen en drukte haar vol medelijden aan haar hart. Het kind was bang voor het knorrig gezicht van Hendrik en verborg haar leelijk gezichtje; men zag nu niets dan het krullekopje, en zoo was het jonge meisje met het kind op den arm op dit oogenblik het schoonste Madonabeeld.
Zij wilde juist ontevreden antwoorden, toen de bekranste deur, die waarschijnlijk slechts op de kier gestaan had, langzaam openging, zoodat zij nu de geheele kamer daar binnen kon zien.
Het was inderdaad alsof eene jonge bruid er hare intrede in doen moest; overal stonden vazen vol bloemen, en de weduwe had juist een sierlijken bloemenkrans boven de schrijftafel gehangen. Zij trad achteruit om het werk harer handen op eenen afstand te beschouwen, keerde toen haar hoofd om en zag de buitenstaande groep.
Die Madonabeeltenis beviel haar misschien niet; zij fronste haar voorhoofd, riep het kindermeisje, dat met eenen stofdoek over de meubels veegde, en wees naar de deur.
- Wilt gij wel dadelijk hier komen, Annatje, knorde de meid, de kamer uitstuivende; gij moogt u door niemand laten dragen, heeft mama gezegd... Mevrouw heeft niet geerne, voegde zij er snibbig tot Felicitas bij, terwijl zij haar 't kind afnam en op den grond zette, dat Annatje zich door iedereen laat kussen en streelen; het is niet gezond, zegt mevrouw.
Zij nam het weenende kindje meê naar de kamer en deed de deur dicht.
- Dat is volkje! zegde Hendrik kwaad, van de leer afkomende. Ziet ge wel, dat hebt ge nu van uw goeden wil, Feetje. De menschen denken dat hunne kwalen even voornaam zijn als zij, en dat men God danken moet als men hunne zieke lichamen met zijne gezonde handen mag aanraken.
Felicitas liep zwijgend nevens hem voort. Toen zij beneden in de vestibule kwamen, rolde er een rijtuig over de markt en hield voor de deur stil.
Zoodra Hendrik het slot van de voordeur omdraaide, werd zij van buiten opengestooten. Het was reeds tamelijk donker in den gang en men kon slechts even zien, dat er een gedrongen mannenfiguur binnenkwam.
Met weinige vlugge schreden stond de man voor de deur der huiskamer, die van binnen werd opengedaan. Een uitroep van verrassing ontsnapte den mond van Mevrouw Helwig, met de droge woorden: Gij zijt minder stipt geworden, Johannes; wij hadden u eerst morgen verwacht! Toen ging de deur dicht en slechts het buiten wachtende rijtuig en de geur eener fijne sigaar bewezen dat de verschijning werkelijkheid geweest was.
- Dat was hij! fluisterde Felicitas en legde hare hand op haar verschrikt hart.