Eene uitzondering op haar geslacht.
Sedert lang was ik in kennis met een houtvester, die niet alleen in alle opzichten zijne zaak kundig was, wat de behandeling van het hout aanging, maar ook was hij zoo zeker van zijn schot, dat hem nimmer een stuk edel wild ontging, terwijl hij van alles, wat er op zijn uitgebreid jachtgebied graasde en leefde en vloog en kroop, kennis had. En als wij dan des avonds onder de zwaarmoedige eiken voor de deur zijner woning, met een prachtig gewei van een hert boven den ingang, nederzaten en de gonzende kevers in de nabijheid hun eentonig gesnor deden hooren, dan opende hij immer den grooten schat zijner ervaringen, gedurende zijne veeljarige loopbaan opgedaan.
Zoo dikwijls de tijd het mij toeliet, ontzag ik de wandelingen van eenige uren niet, die ik gaan moest om op de houtvesterij een bezoek te brengen.
Bij eene dier gelegenheden deelde hij mij veel beteekenend mede een dier getemd te hebben, welks temming in Duitschland nog maar zelden beproefd was.
‘Ik zal het u dadelijk doen zien.’
Hij bracht mij in den kleinen, door eene haag ingesloten tuin, waar zoo als hij zeide, het door velen gevreesde en ontvluchte dier zich bevond. Mijne eerste gedachte was aan een lynx, of marter, of wilde kat, welke zich tot nu toe schuil gehouden had.
Hij liet een kort fluiten hooren, en na weinige minuten ritselde iets door het bloembed. Dat kon geen monster, geen schepsel met vurige oogen zijn. En toch, hoe groot was mijne verbazing! Eene slang en wel eene blindslang naderde al kronkelend en bleef op eens stil liggen, als wachtte zij verdere bevelen af. Op elk herhaald fluiten naderde zij een weinig. Eerst na eenigen tijd, toen haar bezweerder geen acht meer op haar scheen te slaan, sloop zij voort.
Hoe dat temmen heeft plaats gehad, is mij onbekend. Volgens zijne mededeeling had hij haar eens in den tuin ontmoet en beschouwd zonder haar eenig leed te doen. Op zijne stem had zij zich niet verwijderd, maar hem kronkelend aangezien. Later had zij zich menigmalen op het hooren zijner stem vertoond.
Toen het herfst geworden was, en ik mijn vriend weder een bezoek bracht, vernam ik, op mijne vraag naar de slang, dat zij op zekeren dag plotseling was verdwenen. En daarna had zij zich nooit weder vertoond.
Later heb ik meermalen beproefd slangen van deze soort te temmen, doch nimmer mocht het mij gelukken. Of het van het meer of minder vertrouwelijk karakter dier dieren afhing, of dat het mij aan het rechte talent van slangenbezweren ontbrak, wil ik niet beslissen. De herinnering aan het onschadelijke voorbeeld was mij des te belangwekkender, daar het eenigszins een licht verspreidde over het karakter der geheele soort.
Al laten deze dieren zich niet altijd temmen op zulk eene verrassende wijze, toch zijn zij belangwekkend genoeg. Het bedoelde voorval is geschikt om den lust op te wekken, om met deze zeldzame dieren nader bekend te worden.
Is het niet reeds iets vreemds van eene slang te spreken, welke haar slangenaard geheel heeft afgelegd! Zulks is voorzeker zelfs belangwekkend voor hen, die van deze dieren anders niets weten willen.
Iedereen houdt ze toch voor eene slang, en hij die slangen kent en eene blindslang ziet, zal er niet aan twijfelen. En toch is zij er geene, maar eene soort van hagedis, die in zeker opzicht den overgang uitmaakt tusschen deze twee diervormen; leemten, plotselinge overgangen zijn er in de keten dezer schepselen niet. Bij haar slangvormig lichaam van een tot anderhalven voet lang en een vinger dik, met gelijkvormige schubben als dakpannen bedekt, heeft onze blindslang voornamelijk iets van de hagedis, door haar schedel, borstbeen en bekken. Nog nader bij de hagedis komt eene diersoort, welke zich in de landen van de Middellandsche Zee ophoudt, een voet lang is en korte pooten heeft. De kleur der blindslangen is lichtroodachtig grijs; wanneer zij in Juli hare huid heeft afgeworpen, welke men dan dikwijls tusschen steenen en takken vindt, is zij bruinachtig aschgrauw. Aan de zijden is zij donkeroodachtig bruin, naar den buik witachtig en deze is geheel zwart. Daarin komt zij veel overeen met de vergiftige kruisadder die in de Duitsche gebergten en op de vlakten van Noord-Duitschland gevonden wordt. De blindslang heeft eene zeer dunne bruine lijn op den rug en ook twee op de zijden, die echter als zij ouder worden verdwijnen, en op den kop eindigt de ruglijn in eene ronde vlek.
Men zal dus gemakkelijk en zelfs op zekeren afstand de onschadelijke blindslang kunnen ontdekken. Onschadelijk is zij in alle opzichten, zoodat men ze gerust in de hand kan nemen, als men ze onder de hazelaars of bij eene haag onder de dorre bladeren hoort ritselen. En de vriend der natuur, wien zij bij het kruiden lezen of aardbeziën zoeken in de laars kruipt, kan ze daar onbevreesd laten kruipen, of er weder uittrekken. Bij haar is geene sprake van vergif zelfs niet van bijten.
Die haar echter niet zeer goed kent, dat is met hare kenteekenen onbekend is, zorge ze niet met de hand te naderen, vooral niet in de boschrijke bergstreken van Duitschland, waar zich de kruisadder ophoudt, van wiens beet men de schromelijkste gevolgen heeft te wachten. Even afkeurenswaardig is het onkundigen alle vrees voor slangen te willen ontnemen, of ook kinderen te dwingen ze in de hand te nemen. De overeenkomst vooral tusschen eene nog jonge blindslang en eene kruisadder is te groot; en het is alsof de natuur den mensch een afkeer van deze diersoorten heeft ingeboezemd, omdat er zich zooveel schadelijke onder bevinden.
Iedere slang te dooden, wanneer men ze vindt, is ook niet goed te keuren. En hoe dikwijls vindt men toch de goede blindslang gedood of vertrapt op den weg. En dit is te gemakkelijker te begrijpen, daar zij niet licht de vlucht neemt, vooral als zij zich in den zonneschijn ligt te koesteren. Ook heeft zij reeds vijanden genoeg, welke jacht op haar maken. De ege!, welken zij op den weg voorbij sluipt, houdt haar voor goeden buit; de kraai en de ooievaar en andere vogelen zien haar uit de lucht in zonnige rust liggen, grijpen haar als eene goede bete en vliegen met haar voort. Stukken, welke men hier en daar van haar vindt, zijn het overschot, dat hare vijanden van hunnen maaltijd hebben laten liggen. Waarom zullen zij de menschen ook nog tot hunne vijanden moeten rekenen! Bovendien is zij in de bosschen van het hoogste nut, daar zij op allerlei schadelijke insecten, wormen en slakken jacht maakt. Dezen buit slikt zij in eens in, zonder hem te vermalen. Opmerkelijk is de wijze, waarop zij haren buit aanvalt. Daarvoor richt zij zich meestal in de hoogte, blijft op den uitersten punt van haar staart eenige oogenblikken staan, tot zij den aanval waagt. Daarna legt zij zich rustig neder. Dikwijls ook neemt zij spelende deze houding aan en spreekt men haar dan vriendelijk toe, dan brengt zij hare korte, stompe, dubbele tong in eene trillende beweging. Het gevoel van tevredenheid bij een hond door het kwispelstaarten, bij een paard door de beweging van de ooren en bij de kat door den hoogen rug, bij den vogel door de vleugelen en bij den mensch door de oogen uitgedrukt, schijnt bij de slangen vooral door de tong uitgedrukt te worden.
Men heeft de blindslang ook wel eens den naam van ‘breekslang’ gegeven. Dit is omdat als men dit dier tergt of bang maakt, het geheel van schrik verstijft en aan een stok gelijk wordt, ten gevolge van het krampachtig samentrekken der spieren, waardoor alle buigzaamheid verloren gaat. In dien staat behoeft men slechts op het dier te slaan, dan breekt het in twee stukken, en wel voornamelijk bij den staart. Op de plaats der breuk vloeien eenige druppels bloed. De verbroken stukken leven en trillen nog eenigen tijd. Hetis echter niets meer dan eene fabel, dat deze stukken weder aan elkander groeien. Zulke wonderen kent de natuur niet. Alleen dit is waar, dat wanneer slechts een klein stuk van den staart afbreekt, de breuk aan de romp weder geneest en het dier blijft leven.
Doch niet eens is aanraking met den stok noodig. Eene blindslang, in eene flesch opgesloten, lag na verloop van een uur, in twee stukken gebroken, en leefde nog eenigen tijd. Vermoedelijk dat de nauwe opsluiting haar zoo beangst heeft, dat hare strak gespannen spieren braken.
Die onvrijwillige zelfmoord staat als eenig aangeteekend in de geheele dierenwereld.