gen. Het te buitengaan van zijne grenzen wreekt zich vaak door zelfvernietiging.
Bekend is het, dat dit het lot van een niet gering aantal der grootste genieën is geweest. Ja, men kan zonder overdrijving betoogen, dat het aantal groote mannen buitengewoon zou zijn, zoo niet dikwijls de gelukkigste aanleg in zijne ontwikkeling te niet ging door den strijd, waarin de krachten, door hen verkeerd gebruikt, geraken. De levensbeschrijvingen van bijkans alle uitstekende mannen zijn vol van bittere klachten over de tallooze stoornissen, die het werken van hunnen geest door allerlei stoffelijke hinderpalen ondervonden heeft. Dat zijn de dreigende gevaren eener gebrekkige cultuur der hersenen door overijlde en verkeerde beoefening der wetenschappen. Zij zullen zoolang blijven voortbestaan, totdat eene op de natuur gegronde leefregelkunst er paal en perk aan stelle.
Onder die vele ongelukkigen doemt de schim van een van Ryswyck voor onzen geest op, die zijn verward werken moest boeten met een vroegtijdigen dood in hetkrankzinnigenhuis. Driehonderd jaren voor hem trof een anderen dichter datzelfde lot: de droomer Tasso, opgeblazen door roem, verwend door vleierijen, de benijde gunsteling der schoone Lucretia en Leonora, verviel in eene gemoedsziekte en stierf in een klooster, zonder zijn gewichtig doel te hebben bereikt, dat hij zich had voorgesteld.
Ook onder de toonkunstenaars is het getal van hen die zich door overspanning hebben uitgeput, niet gering. De meeste van hen, die zich niet boven het middelmatige verheffen, leden een kwijnend bestaan. Daar staat Robert Schumann als een toonbeeld van verval door overspanning. Frans Schubert stierf 31 jaar oud, Mozart was 32 jaar. Beiden oogstten een vroegtijdig graf voor hun overdreven werken. Maar Donizetti spant de kroon. Hij voerde reeds op 22 jarigen leeftijd zijn eerste opera in Venetië op; in de negen daarop volgende jaren schreef hij niet minder dan twintig opera's en toen hij 47 jaren oud was, droegen reeds zestig zijn naam. In de laatste vijf jaren zijns levens was hij echter stompzinnig en geestelijk geknakt!
Zijn dat niet treurige waarschuwende voorbeelden, welke de geschiedenis aan ons negentiende-eeuwsch geslacht met schrikbarenden ernst voor oogen heeft gesteld?
Daarentegen waren zij, die de maat hunner krachten wisten in acht te nemen, ten spijt van hun zwak lichaam, vaak in staat veel en lang voort te brengen.
‘Pas de rêveries!’ is onze kenspreuk, die wij niet alleen den kunstenaar en geleerde, maar een ieder, die wat vruchtbaars wil voortbrengen, wenschen voor te houden. Geen half dommelend waken in de gevoelssfeer! Geen verdiepen in bespiegelingen, die op de groote markt van het alledaagsche leven geene gangbare munt zijn. De verbeelding, die goddelijke zijde van het menschelijk gemoedsleven, moet in eene richting gebruikt worden, dat zij den geest verheldert en den mensch tot grootsche daden opwekt, ver boven het alledaagsche leven verheven, maar daarmede niet in strijd.
De kunstenaar, zoowel als de schrijver, zij bovenal een degelijk mensch, als hij iets degelijks wil voortbrengen. Dat moet eigenlijk de stelregel zijn van ieder, die iets voortbrengt. De mensch moet daarbij aan de natuur zich spiegelen. Hier is alles orde en regelmaat. De wetten van het denkvermogen staan niet buiten de wetten van al het geschapene. De mensch is met verstand begaafd, dat hij tot zijn bestwil kan gebruiken door te luisteren naar de stem der rede, dat tot zijn verderf kan strekken, indien het ten speelbal der verbeelding en van zijne hartstochten wordt gelaten.
Om tot een hoogen ouderdom in het volkomen bezit van al zijne vermogens te blijven en die tot welzijn van zich en anderen te kunnen aanwenden, moet men van de jeugd af aan zich een vast plan voor 't gebruik zijns levens voorschrijven. Daarmede willen wij geenszins zeggen, dat men angstvallig moet bepalen hoeveel men op iederen dag eten, drinken, lichamelijken arbeid verrichten en rusten zal, - maar wij bedoelen er mede dat men er zich op moet toeleggen, zooveel molijk alles een geregelden gang te doen gaan en het springen van het eene uiterste naar het andere te vermijden. Wij verlangen volstrekt niet eene stijve pedanterie of een naar de klok afgepast gebruik des levens aan te bevelen. Bij de bestaande tallooze botsingen en de zoo verschillende punten van aanraking der tegenstrijdige belangen in de buitenwereld, kan zulks ook in 't geheel niet volgehouden worden. Hij die zich, ten spijt van alle omstandigheden, in alles wil gelijk blijven, en die een eens aangenomen leefregel onder de meest verschillende maatschappelijke toestanden of invloeden der buitenwereld wil getrouw blijven, die zal zich voorzeker stelselmatig ten gronde richten. Maar evenzeer zou hij zijn verderf tegemoet gaan, die ten spijt van eigen krachten en uitwendige omstandigheden, het voor hem onmogelijke eischt.
De dichter heeft het zoo juist uitgedrukt, waar hij zegt: ‘Op één ding slechts komt het hier aan: de juiste maat zijner krachten te kennen?’
Wij leven in een fel bewogen tijd, waarin zelfbeheersching eene hoofdvereischte, en de juiste maat zijner krachten te kennen een levenseisch is. De ontzaglijke uitbreiding der industrie met hare tallooze eischen van weelde en gemakken, de algemeene invoering van opwekkende genotsmiddelen, de buitengewone volmaking van de middelen van geestelijk en stoffelijk verkeer, waardoor eene koortsachtige beweging is ontstaan, de toenemende zucht naar genot en de daarmede gepaard gaande begeerte naar stoffelijk bezit, eindelijk de in alle rangen en standen doorgedrongen politieke partijzucht, zijn zoovele aanleidingen om de zenuwsfeer zulk eene overwegende plaats in ons aanzijn te doen innemen. Eene gestadige onrust en koortsachtige gejaagdheid hebben zich van ons geestelijk en gemoedsleven meester gemaakt. Het lichaam is meer dan ooit van prikkels afhankelijk geworden, de zintuigen verkeeren in aanhoudende spanning, ze worden door indrukken overstelpt; nauwelijks wordt hun tijd gelaten ze te verwerken. De hartstochten worden gedurig in beroering gebracht, het gemoed telkens geschokt. Onverschillig blijft men omtrent den alledaagschen gang van zaken; men haakt naar buitensporigheden en vermeidt zich in het aanschouwen van halsbrekende toeren van een Blondin, in de afschuwelijke drama's van het Fransche tooneel, in de lectuur van romans, in de ‘beruchte processen’ van de pleitzaal, in alles wat slechts de zenuwen beurtelings kan opwinden en verzwakken.
Zoodoende wordt een geslacht gekweekt, dat al minder en minder geschikt zal zijn, om aan den harden strijd het hoofd te bieden. Het harmonisch verband tusschen lichaam en geest, dat eerst den mensch tot een wezen van hoogere orde stempelt, dreigt al meer en meer verbroken te worden. Wij zullen voortaan te onderscheiden hebben de kategoriën: Verstands-, gevoels- en bloot zinnelijke menschen, tot welker laatste de grootste meerderheid zal gaan behooren; maar die evenredig gevormde naturen, wier gevoelsfeer geleid wordt door de rede en die de functiën van lichaam en geest dienstbaar maken aan het begrip, zullen meer en meer tot de zeldzaamheden gebracht kunnen worden. De ziekelijke prikkelbaarheid van het hedendaagsch volwassen geslacht zal zich als eene ertlijke kwaal op het jeugdige opkomende geslacht overplanten.
Dat zal de vloek zijn, die op onze eeuw van verlichting, maar ook van valsche beschaving, rust!
De Hemel behoede onze kinderen en het nageslacht voor zulk eene ramp.
Ieder, wiens verstand door den zwijmeiroes onzer eeuw niet verdoofd is, werke met al de kracht, die in hem is, mede, opdat het zoover niet met hem kome, dat die ontzettende vonk van waanzin, die in hem sluimert, niet tot lichtlaaie vlam worde aangewakkerd!
Dan zal men voor zelfmarteling bewaard blijven.