VI.
Achter het met groene gordijnen behangen venster, waar vijf jaar geleden de ongelukkige vrouw van den goochelaar gestaan had, stond de kist, die het sterfelijk hulsel van M. Helwig bevatte.
Voor het laatst was het lichaam des aanzienlijken koopmans met al den glans van den rijkdom omringd; massief zilveren handvatsels blonken aan de kist en het hoofd des overledenen rustte op een kussen van zware witte zijde.
Vreeselijk kontrast!
Nevens het ingevallen doodshoofd geurden frisch afgesneden bloemen: jong, onschuldig leven, bestemd vóór den tijd te sterven ter eere van den doode!
Velen kwamen en gingen, fluisterend en stil; hij die daar lag, was een rijk, aanzienlijk, zeer weldadig man geweest, maar nu was hij dood.
Schier aller oogen vlogen haastig over de bleeke verstoorde gelaatstrekken en konden zich nauwelijks verzadigen aan den praal, de laatste flikkering van aardsche grootheid.
Felicitas zat in een donkeren hoek gedoken, achter de tobben van oleanders en oranjeboomen.
Twee dagen lang had zij oom niet mogen zien; de sterfkamer was gesloten geweest, en nu lag zij op hare knieën op den steenen vloer en staarde naar dat vreemd geworden hoofd, waarvan de dood zelfs de trekken van onbegrensde goedhartigheid had geroofd.
Wat had het kind van sterven geweten! Zij was in zijne laatste oogenblikken bij hem geweest, en had niet begrepen dat alles gedaan was met den bloedstroom, die hem uit den mond gekomen was.
Hij had met eene onbeschrijfelijke uitdrukking zijne oogen op haar gericht, toen zij uit de kamer gezonden werd.
Buiten op straat was zij diep bezorgd en boos langs de wijd openstaande ramen geloopen; zij wist hoe hij altijd elken tocht vermeden had, en nu waren ze zoo zorgeloos daar binnen.
Zij had zich verwonderd dat er 's avonds geen vuur werd aangelegd en geene lamp opgestoken in zijne kamer, en toen zij eindelijk dringend had verzocht of zij de thee bij oom mocht brengen, had Rika uitgeroepen:
- Hoe is het, kind? Zijt ge niet wijs? Hij is dood!
En nu zag zij hem weêr; bijna onherkenbaar veranderd, en nu eerst beston het kind te begrijpen wat dood zijn beteekent.
Zoodra de stroom van nieuwsgierigen de vestibule vulde, kwam Rika uit de keuken, hield haren voorschoot voor hare oogen en prees de deugden van den man, dien zij had zoeken te ergeren zooveel zij kon.
- Zie me dat kind eens aan! viel zij zich zelve nijdig in de rede, toen zij het bleeke gezichtje van Felicitas, met de gloeiende droge oogen achter de oranjeboomen ontdekte; zij heeft geen enkelen traan! Dat ondank bare ding! zij moet geen vonk van liefde in zich hebben.
- Gij hebt nooit van hem gehouden en gij weent toch, Rika! antwoordde het kind, met doffe stem, en trok zich in haar hoekje terug.
De vestibule werd langzamerhand ledig. In plaats van de nieuwsgierigen uit de lagere standen, die buiten op de markt bleven staan om den lijkstoet te zien voorbijtrekken, verschenen er nu aanzienlijke heeren in zwarte frakken; zij gingen, na een oogenblik bij de kist vertoefd te hebben, in de huiskamer om de weduwe te ‘troosten.’
Alles was thans stil in de sterfkamer, waar slechts nu en dan flauw eene stem in de huiskamer doordrong.
Eensklaps schrikte de kleine Felicitas uit haar gemijmer op en keek ontsteld naar de glazen deur, die op de plaats achter het huis uitkwam.
Ginds, achter de ruiten, vertoonde zich een zonderling schouwspel... hier lag hij met zijne diep ingezonken oogen en dien vreemden trek om zijn stijf gesloten mond, en ginds keek hij onderzoekend in het ledige vertrek, weer opgestaan met den ouden goedhartigen trek op het gelaat, al had hij zijn hoofd zoo wonderlijk bedekt....
Het had iets spookachtigs toen het slot langzaam omdraaide en de deur daarop zacht openging.
De zonderlinge verschijning trad op den dorpel. Ja, het waren sprekend de trekken van Helwig, doch zij behoorden aan eene vrouw, eene kleine bejaarde dame, die in eene vreemde, ouderwetsene kleeding, langzaam naar de kist toetrad.
Een kleedje van zware zwarte zijde hing volkomen glad over heure zeer hoekige, magere vormen; het was kort en liet een paar buitengewone kleine voetjes zien, die zich zeer onvast bewogen.
Op het voorhoofd hingen eene menigte nette sneeuwwitte krullen en daarover lag een heldere doorschijnende zwarte kant, die onder de kin was toegeknoopt.
De oude dame bemerkte het kind niet, dat onbeweeglijk, den adem inhoudende, naar haar opzag, en ging naar de kist.
Bij het zien van het lijk week zij ontsteld terug en hare linkerhand liet als onbewust een bouquet van kostbare bloemen op de borst van den doode vallen.
Een oogenblik hield zij haren zakdoek voor de oogen, maar legde toen hare rechterhand diep bewogen op het koude voorhoofd des gestorvenen.
- Weet ge nu hoe alles gebeurd is, Frits? fluisterde zij. Ja, gij weet het... gij weet het, zooals uw vader en uwe moeder het lang geweten hebben! Ik heb het u vergeven... al vergeven, Frits! Gij wist immers niet, dat ge mij onrecht deedt!... Slaap zacht, slaap zacht!
Zij nam de waskleurige hand des dooden nog eenmaal tusschen hare beide handen, toen ging zij van de kist af en wilde zich even stil verwijderen als zij gekomen was.
- Op dit oogenblik ging de deur der huiskamer open en mevrouw Helwig kwam er uit. Het gelaat scheen onder hare zwarte krippen muts nog witter dan marmer, doch het strakke harer trekken kwam eveneens scherper uit dan ooit.
Te vergeefs zou men naar het geringste spoor van droefheid op haar gelaat gezocht hebben. Zij hield een lompen krans van dahlia's in de handen, blijkbaar om die als laatste ‘liefdepand’ op de kist te leggen.
Hare verwonderde oogen ontmoetten die der oude dame. Beiden bleven een oogenblik onbeweeglijk staan. Doch de oogen der weduwe begonnen weldra vuur te schieten; er lag eene uitdrukking van diepen haat op haar gelaat.
Ook de oude dame scheen diep ontroerd; zij scheen met een onuitsprekelijken afkeer te strijden, doch bedwong zich, en met een vochtigen blik op den doode, reikte zij mevrouw Helwig de hand.
- Wat wilt gij hier, tante? vroeg de weduwe kort af, terwijl zij de beweging der oude dame niet scheen te bemerken.
- Hem zegenen! klonk het zachte antwoord.
- De zegen van ons heeft geene kracht.
- God hoort hem; zijne eeuwige wijsheid en liefde hecht niet aan onbeduidende vormen, wanneer de zegen uit een trouw hart komt....
- En uit eene met schuld beladene ziel! viel mevrouw Helwig haar in de rede.
De oude dame richtte zich fier op.
- Oordeel niet, begon zij, en hief dreigend den vinger op; maar neen, viel zij zich zelve met onbeschrijfelijke zachtmoedigheid in de rede, en zag den doode aan, geen woord zal uwen heiligen vrede meer storen... Vaarwel, Frits!