De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 5(1888-1889)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 177] [p. 177] [Nummer 23] Jonkvrouw Julia. In haar lustwarande wandelt 's Avonds Julia alléén; Fatiman, Almanzors veldheer, Overvalt haar; sleept haar heen; Vlucht met d'eedlen roof in 't zadel Heel den nacht de wouden door; Twintig Mooren, zwaar gewapend, Volgen trouw huns Meesters spoor. Bij het scheemren van den morgen Dringen ze in dat heilig woud, Waar een bedeplaats door ridders Op den heuvel is gebouwd. Julia slaat reeds van verre Op een beeld haar schreiend oog, Levensgroot in steen gehouwen, Prijkend voor den tempelboog. 't Is de beeltnis van Sint Joris, Moedig kampend met den draak En de lans geweldig stootend In zijn opgespalkte kaak. Weenend en de handen wringend Bidt zij 't vurigst smeekgebed, Dat de Schutspatroon der ridders Haar uit 's monsters klauwen redd'. Zie, wie komt op 't witte strijdros Toegesneld in vluggen draf? Gouden lokken, roode mantel Golven hem de schoudren af. Krachtig is zijn speer geheven, Die met goed gemikten stoot Fatiman ter aarde slingert En, zijn borst doorvlijmend, doodt. Al de Mooren worden plotsling Overweldigd door den schrik, En verdwijnen in de wouden Met de snelheid van een blik. Jonkvrouw Julia knielt neder Biddend 't vurigst dankgebed, Dat de ridderlijke Heilge Haar van 't monster heeft gered. Naar Uhland. B. van Meurs. Vorige Volgende