Sinds zij als naaister op Windischkrona was, had hij haar nog nooit aandachtig beschouwd nu echter zag hij haar opmerkzaam aan. Zij had zijne belangstelling opgewekt, omdat zijn kind zooveel van haar hield. Een geruimen tijd zag hij haar vriendelijk aan. Zij sloeg de oogen neder; haar gelaat scheen andere trekken aan te nemen.
‘Groote God!’ mompelde hij. ‘hoeveel in de uitdrukking van haar gelaat herinnert me aan Leontine!’
‘Wat denkt ge wel dat de kleine wil?’ vroeg hij luide. ‘Zij wenscht dat ge haar op reis vergezelt. Zijt ge daartoe genegen?’
Leontine waagde het niet te antwoorden; zij vreesde dat zij op dit oogenblik geene macht genoeg over zich zelve had om zich kalm en bedaard te doen voorkomen, en dat zij hare stem niet voldoende zou kunnen veranderen, om die niet te doen herkennen.
Bertram gevoelde medelijden met haar; hij meende dat zij verlegen was, omdat zij hem moestaanspreken, en ging daarom op nog minzamer toon voort:
‘Ge zijt altijd zoo lief voor het kind geweest en hebt hare genegenheid gewonnen. Denk er eens over, en indien ge er toe kunt besluiten, met ons naar Italië te gaan, zal 't me zeer veel genoegen doen, want ik weet dat ik u met volle gerustheid het kind kan toevertrouwen.’
Met doffe stem vroeg zij:
‘Hoe lang denkt gij weg te blijven, mijnheer?’
Er lag eene uitdrukking van ongeduld en mismoed op zijn gelaat, toen hij antwoordde:
‘Dat weet ik niet; ik weet zelfs niet of ik hier wel ooit zal terugkeeren, misschien zal ik mijn geheele leven in Italië blijven Ge moet er dus rijpelijk over nadenken. Indien ge liever in uw vaderland wilt blijven, zal ik u niettemin altijd dankbaar zijn voor de liefderijke zorg, die ge voor mijn kind hebt gehad; en indien ge medegaat, kunt ge uwe toekomst verzekerd achten.’
‘Ik zal er over nadenken,’ gaf zij ten antwoord.
Leontine wist echter reeds dat zij niet kon medegaan. Zoo lang zij haren echtgenoot slechts nu en dan ontmoette en nog zeldzamer met hem sprak, viel het haar niet moeielijk, hare vermomming vol te houden, als zij echter dagelijks met hem omging, zou zij daartoe niet in staat zijn, dat besefte zij maar al te goed. Zoo hij dus bij zijn besluit bleef om naar Italië te vertrekken, zou zij van haar kind moeten scheiden.
Dit waren de gedachten, die haar bezighielden terwijl zij met haar kind naar het huis terugkeerde
Bertram had het vaste besluit genomen, naar een vreemd land te gaan en daar te blijven. Het verblijf in zijn huis stond hem tegen.
de aanbidding der drie koningen, naar de schilderij van bouguerau.
Hij trachtte zich zelven te overreden dat Hedwig hem niet beminde en nooit bemind had; maar dan dacht hij weder aan haar edel karakter en hare lieftalligheid, en verrees haar beeld in zijne vlekkelooze schoonheid voor zijn geest en scheen verwijtend op hem te zien. Dan vergeleek hij Hedwig en Leontine met elkander. Hij had de eene, - de andere had hem met haar gansche hart bemind. Leontine had zelfs toen zij meende te zullen sterven alleen aan hem gedacht en hem voor eeuwig willen toebehooren; Hedwig had niet met hem willen huwen - en hij wist er de reden niet van.
‘Leontine heeft me toch het meest liefgehad,’ zeide hij na het maken dier vergelijking ‘ik zal nimmer weder eene liefde als de hare vinden.’
Als door eene plotselinge openbaring zag hij nu in hoe innig en oprecht en tot in den dood getrouw zijne gade hem had bemind, en langer dan ooit stond hij dien dag in stille aanschouwing voor hare beeltenis.
‘Ja, zij heeft me het meest bemind,’ weergalmde het gedurig in zijne ziel, toen hij na rijpelijk nadenken begreep hoezeer hij gedwaald en zijne gade miskend had, omdat hij nog altijd liefde voor Hedwig had gevoeld.
Sinds dien tijd bespeurden allen, die met hem in aanraking kwamen eene groote verandering in hem. Terwijl hij vroeger altijd vriendelijk, zacht en goed was geweest, was hij nu ongeduldig, grillig, spoedig driftig en geraakte licht in toorn. Hij dulde niet dat men hem tegensprak, luisterde naar geen raad, gaf bevelen zonder te vragen of te bedenken of zij goed en uitvoerbaar waren; nu eens was hij diep terneergeslagen, dan weder was hij buitengewoon druk en opgewonden.
Het ergste verontrustte Leontine zich over eene bijzondere en waarlijk dreigende omstandigheid. Bertram hield veel van rijden, en zijne prachtige paarden kostten hem eene aanzienlijke som voor onderhoud. Vroeger was hij een bedaard ruiter geweest, nu echter ging hij onbezonnen, ja onzinnig te werk. Meermalen kwam hij met een verwilderd en verstoord gelaat te huis, met stof bedekt en met modder bespat, terwijl zijn paard geweldig bezweet en hevig vermoeid was. Zoo ging het ook als hij in een rijtuig uitreed. Zij had den koetsier hooren zeggen dat hij zijn eigen leven en dat van anderen daarbij op het spel zette. Velen die hem hadden zien rijden, voorspelden schouderophalend, dat indien hij zoo onzinnig voortging, hij zeker eens den hals zou breken. De dienstboden schudden het hoofd en waren angstig en geheel uit 't veld geslagen.
(Wordt voortgezet.)