Wijsgeerige gedachten.
De mensch bestaat uit twee deelen: uit scherts en ernst - en zijn geluk bestaat dus uit vreugde van verheven' en van minder verheven' aard. Hij gelijkt den tweehoofdigen adelaar uit de fabel, die met den eenen kop, welke naar den grond gekeerd is, eet, - terwijl hij met den anderen in het rond blikt en wacht houdt.
***
De hoogere standen der maatschappij hebben eene eigenaardige, ikachtige koelheid van hart, waarin het onweder der driften niet door zonnehitte, maar door grimmige koude rijp wordt. Dat moet echter zoo zijn. Vooreerst kunnen hunne huwelijken recht goed zonder veel warmte gesloten worden, daar deze huwelijken en de daaruit voortspruitende kinderen niets behoeven te zijn, dan fijn: zoo heeft fijn brood een veel minder warmen oven noodig, dan grof. Ten tweede vordert hun stand een koude temperatuur, terwijl in de koude het kleinste licht het beste brandt. Eindelijk heft zich de hoog beschaafde man ten allen tijde meer door gal en door koude omhoog, en slechts de min verfijnde door liefde en door vuur, zooals men meer zuurdeeg noodig heeft om eene fijne pastei te vervaardigen, dan tot gewoon brood.
***
‘Zie eens, ik woon in uw oog!’ zeide een kleine knaap, toen hij zijn zusterken in de oogen zag. ‘En, ik woon in het uwe’ antwoordde deze. - Ja! zoo lang gij elkander ziet, dacht de vader - en zooals het oog der menschen is dikwijls hun hart.