Kleine fee
Tafereelen uit Marlitt's verhaal:
Het geheim der oude jufvrouw.
(Vervolg.)
III.
't Was laat in den avond. Er waaide een scherpe novemberwind door de straten en de eerste sneeuwvlokken vielen op daken en wegen, en op de donkere aarde van den nieuwen grafheuvel, die de jonge vrouw van den Pool bedekte.
Midden in de huiskamer der familie Helwig stond eene gedekte tafel. Er lagen zware zilveren messen en vorketten naast de tellooren, en het wit damasten tafellaken blonk als zijde en was van een prachtig patroon.
De lamp stond op het ronde kanapétafeltje, waarachter mevrouw Helwig aan een lange wollen kous zat te breiden. Zij was eene groote breedgeschouderde vrouw van even veertig jaren. Haar gelaat kon schoon geweest zijn in den glans der jeugd; althans had het profiel die klassieke lijnen, welke de wetten der regelmatige schoonheid verlangen; doch innemende lieftalligheid had het gewis nooit bezeten. Mocht haar groot oog ook nog zoo goed gevormd en schitterend, hare gelaatskleur ook nog zoo frisch zijn geweest, zij hadden nooit die schoonheid kunnen vervangen die een edel gemoedsleven aan de trekken verleent. Hoe zou zich dit gelaat zoo hebben kunnen versteenen bij inwendige warmte?
Hoe zou het mogelijk zijn geweest, na eene jeugd vol zalig gevoel, na de tallooze opwekkingen en aandoeningen, die het leven in eene ontvangbare ziel verrukt, nog zoo koel te zien als deze strakke grijze oogen zagen? Eene donkere vlecht legde zich in eene strenge lijn om het nog altijd blanke voorhoofd. Het overige haar daarentegen verborg zich onder een tullen mutsje van onberispelijke frischheid. Dit hoofddeksel en het zwarte kleed van gezocht eenvoudige snede, met nauwe mouwen, en witte manchetten om de polsen, gaven haar geheele voorkomen iets streng.
Van tijd tot tijd werd eene zijdeur geopend en verscheen het gerimpelde gezicht eener oude keukenmeid door de deur, die op eene spleet stond.
- Nog niet, Rika! zegde mevrouw Helwig telkens, zonder op te zien, met eentonige stem; de naalden vlogen telkens sneller door hare handen en er lag een eigenaardige trek van ergernis om hare dunne lippen. De keukenmeid wist zeer wel, dat mevrouw ongeduldig was; zij vond er behagen in, dat ongeduld nog te prikkelen en riep op morrenden toon in de kamer:
- Lieve Hemel, waar blijft mijnheer toch. Het vleesch verschroeit, en ik kom nooit klaar vandaag!
Die aanmerking haalde haar wel is waar eene berisping op den hals, want mevrouw Helwig liet hare dienstboden niet toe, ongevraagd hunne meening te zeggen; zij ging echter tevreden naar de keuken terug; want zij had de diepe rimpels op het voorhoofd van mevrouw Helwig gezien.
Eindelijk werd de voordeur geopend. De volle diepe klank der huisbel klonk door de vestibule.
- O, wat een schoon klingeling! riep eene heldere kinderstem buiten.
Mevrouw Helwig legde hare breikous in een mandje, dat voor haar stond, en richtte zich op. Verwondering, ja, verbazing had de uitdrukking van ongeduld verdreven; zij zag vol spanning langs de lamp heen naar de deur. Daar veegde iemand ontelbare malen zijne voeten op de mat af; het was haar man. Terstond daarop trad hij de kamer binnen en ging met eenigszins onzekere stappen naar zijne vrouw. Hij droeg een meisje, dat ongeveer vier jaren oud kon zijn, op zijne armen.
- Ik breng u hier iets mee thuis, Brigitta, zegde hij op vleienden toon, doch hij zweeg aanstonds toen zijn oog dat zijner vrouw ontmoette.
- Nu? antwoorddde zij, zonder zich te bewegen.
- Ik breng u een arm kind...
- Van wie is het? viel ze hem koel in 't woord.
- Van dien ongelukkigen Pool, die zijne vrouw op zulk eene verschrikkelijke wijs verloren heeft. Lieve Brigitta, neem het kind vriendelijk op.
- Voor van nacht toch maar.
- Neen, ik heb dien man heilig beloofd dat het kind in mijn huis zal grootgebracht worden.
Hij sprak die woorden snel en vast uit, want het moest toch eens gezegd worden.
Het bleeke gelaat zijner vrouw werd eensklaps vuurrood en er kwam een scherpe trek om haren mond. Zij deed eenen enkelen stap nader en legde met een onbeschrijflijk ondeugend gebaar haren wijsvinger aan 't voorhoofd.
- Ik vrees dat het niet richtig bij u is, Helwig! zegde zij. Hare stem had nog altijd de koele bedaardheid, 't geen in dit oogenblik te beleedigender klonk. Zoo iets van mij te denken! Ik, die mijn huis tot een tempel tracht te maken, zou een komediantenkind onder mijn dak bergen! Die gedachten is meer dan dom.
Helwig week achteruit, en een toornig vuur schoot uit zijne anders zoo zachtaardige oogen.
- Gij hebt u geweldig vergist, Helwig! voer zij voort. Ik neem dit kind niet in mijn huis; het kind van eene verlorene vrouw, die zoo zichtbaar door de straf des Hemels getroffen is geworden.
- Zoo, denkt gij er zoo over, Brigitta? Dan vraag ik, aan welke zonde heeft uw broeder zich schuldig gemaakt, toen hij op de jacht door een onvoorzichtig schot zijn leven verloor? Hij was voor zijn genoegen bezig; de arme vrouw is gestorven in de vervulling van een zwaren plicht.
Mevrouw Helwig werd krijtwit van boosheid. Zij zweeg een oogenblik en zag haren man, die eensklaps zoo veel geestkracht ontwikkelde, verbaasd en te gelijk gluipend aan.
Inmiddels trok het kind, dat Helwig op den grond had gezet, haar rood zijden kapken af en er kwam een kopken vol kastanjebruine krullen te voorschijn; ook het manteltje viel af.
Hoe hardvochtig moest de vrouw zijn, dat ze niet aanstonds hare armen uitbreidde en het kind liefkoozend aan 't hart drukte. Was ze dan geheel blind voor de onbeschrijfelijke lieftalligheid van het kleine wezentje, dat op de liefste voetjes, die ooit in een kinderschoentje staken, door de kamer liep en hare nieuwe omgeving met groote oogen beschouwde. Het rozige vleesch der kleine ronde schouders zwol uit een lichtblauw kleedje, dat bevallig met wit borduursel was afgezet, misschien was die tooi het laatste werk geweest van de handen, die nu reeds door den dood verstijfd waren.
Doch juist die sierlijke kleeding, het losse nedervallen der haren om hals en voorhoofd, de bevallige bewegingen van het kind, verstoorden de vrouw.
- Ik zou dat schepsel geen twee uren om mij heen kunnen dulden, sprak zij eensklaps, zonder een enkel woord op de strenge terechtwijzing van haren man te zeggen. Dat brutale kleine ding met die woeste haren en die hal naakte borst past niet in onze strenge huishouding; het zou zijn rechtstreeks de deur te openen voor lichtzinnigheid. Helwig, gij zult dien twistappel niet tusschen ons werpen, maar er voor zorgen dat het kind teruggebracht worde, waar het behoort.
Zij opende de deur, die op de keuken uitkwam, en riep de keukenmeid.
- Rika, trek het kind dat goed weer aan, bevool zij, op het kapken en den mantel wijzende, die nog op den grond lagen.