De Schoenpoetser-Philosoof.
Klaas Nulf, de huisknecht van den schatrijken koopman Potter, wordt door geheel het dienstpersoneel de philosoof genoemd. En inderdaad, er is den ouden goedhartigen man eene gansch eigenaardige levensbeschouwing aangeboren, die zich in pittigen, humoristischen vorm lucht geeft. Waar Klaas spreekt daar luisteren alle ooren en glimlachen alle monden, en als er geene vreemde ooren zijn om te luisteren en geene vreemde lippen om te lachen, dan houdt Klaas zijne bespiegelingen maar voor zich zelf en praat voor eigen genoegen; want hij is geen tooneelkundige philosoof, die zijne rol slechts voor de wereld speelt, om bewondering en toejuiching af te dwingen, maar een echte, een geboren wijsgeer, wiens geest het meest schittert in de eenzaamheid.
Wij betrappen onzen Klaas in een van deze oogenblikken. Des morgens vroeg, als schier al de huisgenooten nog in diepe rust verzonken zijn, daalt onze wijsgeer van zijn scheerzolder naar de keukenkamer, om zijn nederig werk van schoenpoetser te beginnen. En wijl een ware philosoof slechts weinig behoeft, om zijn gedachtenloop gaande te maken, zoo is een goed half dozijn schoenen voldoende, om Klaas Nulf te verlokken tot menschkundige bespiegelingen over de eigenaars van gezegde voorwerpen.
Scherp en schrander zijn 's mans bemerkingen over Beurs en handel, als hij de zware schoeisels van zijn heer, den koopman, van slijkspatten zuivert. En verwonderlijk is het dan te aanzien, hoe Klaas dien arbeid van tijd tot tijd onderbreekt, om den blinkborstel nadenkend tegen zijnen neus te houden, als verdiepte hij zich plotseling in de berekening eener handelsoperatie, en daarop vlug rechtspringt, om met den halt gekuischten schoen op den rug en den borstel voor zich eene wijl statig en in zich zelven pratend rond te wandelen. Indien dan zijn borstel in den slangenstok van Mercurius veranderde, zou er waarlijk niet veel meer dienen gedaan te worden, dan plaats gemaakt voor de vleugels van den hemelbode, om Klaas aan den god van den handel te doen gelijken.
Wekt het enkel aanzien van de schoenen zijns heers een stroom van handelkundige denkbeelden in Nulfs geest, het zware schoeisel van den zoon des huizes, een officier van het voetvolk, vervult zijn gemoed met krijgshaftige gevoelens Ook Klaas was eens in dienst van het vaderland, en weinigen hebben in het krijgsmanskleed zooveel gerucht rond zich gemaakt; want hij was tamboer van de burgerwacht. En als hij nu de schoenen van mijnheer Ernest, den officier, oppoetsen moet, dan doen de herinneringen aan zijne krijgsmansloopbaan zijne borst zwellen, en in de gedachten aan het verleden medegesleept, trommelt hij als het ware, meer dan hij strijkt, den blink op de schoenen zijns jongen meesters. De vaderlandsliefde is dan ook zoo'n meesleepend gevoel.
Geheel tegenovergesteld wordt Klaas Nulfs houding als de bottinen van juffer Clémence, de oudste dochter zijns heers, aan de beurt komen. Dit knorrig, snebbig ding, dat iedereen toe- en afsnauwt, uit louter kwaadheid omdat zij van niemand ten huwelijk gevraagd wordt, kan Klaas zich niet voor den geest brengen, zonder min of meer uit zijn humeur te geraken. Schokkend en vlug vliegt dan de borstel over het leder, terwijl aan Klaasen spijtig geplooiden mond de grommende woorden ontvallen: ‘Is er nu iets zoo dwaas als een tegenslag op het kapittel der liefde aan andere menschen te willen wreken?.... Zij is nog niet eens gevraagd geworden, wat zou het dan zijn als hare liefde met ontrouw beloond werd, zooals mij over dertig jaren overkomen is?... En wat heb ik gedaan, toen Sophie mij verliet, om met dien melkboer te trouwen?.... In plaats van mijn mede vrijer af te ranselen, wat mij in den bak zou geholpen hebben, heb ik eenvoudig mijne woede op het vel mijner trommel uitgewerkt.... Alles is immers toch maar verbeelding in de wereld, en met een weinig goeden wil kan men zich immers heel goed voorstellen, dat men op de huid van eenen melkboer klopt als men op het vel van eenen ezel roffelt... Toen ik mijne gramschap zoodanig op mijne trommel botgevierd had, dat het vel sprong en ik daardoor mijn ontslag van den dienst kreeg, voelde ik geen greintje kwaadheid meer in mijn hart, en nooit heb ik Sophie schuins bezien, als zij later met dien melkboer getrouwd was.... Arme Sophie, ze is nu ook al ruim tien jaren dood.... Ik kan er niet aan doen, maar zoo waar als ik nog al mijne tanden, behalve dertien, in mijnen mond heb, kan ik het gedacht niet verzetten, dat zij langer zou geleefd hebben als zij mijne vrouw geworden was.’
Bij de zoete herinneringen aan zijne eerste en eenige zoo slecht beantwoorde liefde, vliegen doorgaans de bottinen van juffer Clémence ter zijde, om voor die van hare jongere zuster, mejuffer Rosa, plaats te maken. Ten rechte of ten onrechte meent Klaas in dit vriendelijke meisje eenige gelijkenis met zijne Sophie zaliger te bespeuren, en de lieve juffer Rosa is dan ook de lievelinge van zijn hart. Voorzichtig en zacht als ware haar schoentje een deel van haar zelve, blinkt hij dit keurig en zorgzaam, tot het glanst als een spiegel en hij er zijn goedig en lachend gezicht in weerkaatsen ziet.
‘Gij zult wel aan den man geraken, mijn lief kind,’ mompelt hij dan met innig welbehagen, ‘want die er het minst naar verlangen, zijn het gauwste de bruid. Nu, ik ben toch nieuwsgierig, wie dien schat wegkapen zal!’
Met deze overweging besluit Klaas Nulf doorgaans zijne morgenbezigheden in het onderhuis, om boven bij de overige dienstboden zijne eigenaardige beschouwingen over andere onderwerpen te gaan voortzetten.