den bodem der zee haar graf had gevonden.
Op schoone, zonnige dagen dacht hij het meest aan haar. Iets in den glans der zon en 't gezang der vogels herinnerde hem altijd aan zijn droevig verlies, en sinds hij op Windischkrona woonde had hij in de eenzaamheid vaak over zijn zonderlingen levensloop nagedacht.
‘Zij heeft me vurig en hartstochtelijk bemind,’ sprak hij tot zich zelven. Daarna dacht hij er aan, dat hem het geluk was ten deel gevallen, door twee zoo schoone en lieftallige vrouwen als Leontine en Hedwig bemind te worden. En toch had hij niets gedaan om zich dat onschatbare geluk waardig te maken, ja, in zekeren zin had hij zich dat voorrecht onwaarding betoond, daar hij Hedwig niet was getrouw gebleven en Leontine voor hare liefde niet dankbaar was geweest.
Eensklaps werd hij uit zijn gepeins opgewekt; de deur werd geopend, en mevrouw Siegel kwam de kamer binnen.
‘Ik heb reeds een paar maal geklopt zonder antwoord te krijgen, mijnheer Seewald,’ zeide zij; ‘nu wilde ik eens zien of ge wel hier waart.’
Bertram ging haar met de meeste voorkomendheid te gemoet.
‘Ik gevoel me door uw bezoek zeer vereerd, mevrouw,’ sprak hij, ‘wees zoo goed plaats te nemen.’
Hij bood haar een stoel aan, en mevrouw Siegel ging met veel bevalligheid zitten.
‘Hebt ge reeds van den schoonen morgen geprofiteerd, om eene wandeling te doen?’ vroeg de heer Seewald.
Mevrouw Siegel zag hem met een flauwen glimlach aan.
‘Die schoone morgen heeft meeene geheel eigenaardige tijding gebracht,’ antwoordde zij, ‘en ik ben verlangend te weten of zij al dan niet waarheid be helst.’
‘Wat betreft het, mevrouw?’ vroeg hij.
‘Misschien is het slechts een los gerucht,’ ging zij aarzelend voort; ‘ik hoorde namelijk dat ge weer gaat trouwen.’
‘Zoudt ge er over verwonderd zijn, als dat werkelijk het geval was?’ vroeg de heer Seewald.
‘Dat kan ik juist niet zeggen. Ik zelve heb er u toch meermalen op gewezen dat ge verstandig zoudt doen, eene vrouw te nemen, en ben nog van die meening. Maar ten opzichte van de dame, die het gerucht als uwe aanstaande echtgenoote noemt, ben ik een weinig ongeloovig. Ik hoorde namelijk dat ge het voornemen hebt Hedwig Kroon te huwen, en - ik moet ronduit verklaren dat dit me verrast heeft. Ik had voorwaar niet de minste gedachte dat zij mevrouw Seewald zou worden.’
‘'t Gerucht heeft misschien waarheid gesproken,’ zei hij eenvoudig, ‘Ik gevoel achting en genegenheid voor freule Kroon en hoop wel haar binnen kort mijne gade te mogen noemen.’
Mevrouw Siegel stond op. Zij was te verstandig om te laten blijken wat er in haar binnenste omging en door bitse aanmerkingen den heer Seewald te verbitteren. Zij reikte hem de hand alsof zij recht in haar schik was en zeide:
‘Ik kwam om twee redenen’. ‘Vooreerst wilde ik u gelukwenschen; ten andere moet ik u mijn leedwezen betuigen dat ons bezoek, gedurende 't welk we zooveel genoegen mochten smaken, niet langer duren kan.’
‘Dat spijt me’ antwoordde Bertram.
‘Mij ook, mijnheer Seewald. Mijne dochter en ik hebben van u veel gastvrijheid genoten. Maar we moeten toch eens vertrekken, en 't is het beste dat we dit nu doen.’
de lustverblijven van koning lodewijk ii van beieren - De Hundinghut bij Linderhof.
Toen zij dit zeide, werd haar glaat door een boosaardigen trek ontsierd: slechts met moeite kon zij haar wrevel onderdrukken. Zij had ook zoo vurig gewenscht, hare dochter als meesteres op Windischkrona te zien. Zij had er met al hare sluwheid en volharding naar gestreefd; om dat doel te bereiken, had zij geïntrigeerd, gevleid en gehuicheld. En nu was het geheele plan in duigen gevallen. De begeerde schitterende partij zou eene andere ten deel vallen. Zij had haar spel verloren, en 't was hoog tijd dat zij zich terugtrok, want zij zou hare kwade luim niet voortdurend kunnen bedwingen.
De heer Seewald was wel vriendelijk jegens haar, maar sprak geen enkel woord, om haar te bewegen, haar bezoek te verlengen; 't was als of iets in zijn binnenste hem toefluisterde, dat Hedwig geene bizondere genegenheid voor de dames Siegel gevoelde, en deze Hedwig geen goed hart toedroegen. Nadat hij haar had gevraagd, wanneer zij dacht te vertrekken, en beloofd had, een rijtuig voor haar gereed te zullen houden, verwijderde zich de dame.
Zij ging onmiddellijk naar hare dochter. Deze ontving de tij ling met een hoonenden lach, maar nam zich voor, zich met gelatenheid in haar lot te schikken.
Moeder en dochter verlieten het tooneel hunner huwelijksspekulatiën met een lachend gelaat, maar met nijd en haat in 't hart.
Het vertrek van de beide dames veroorzaakte niet veel droefheid in 't huis van den heer Seewald; zij waren tegen de dienstboden trotsch en onvriendelijk geweest, en dus niet bemind. Juffrouw Vogel was hartelijk blijde dat zij van de dames verlost was, maar Leontine werd beangstigd en verontrust door hetgeen de huishoudster als de reden van het vertrek beschouwde.
‘'t Is een bewijs,’ zei juffrouw Vogel, ‘dat het den heer Seewald thans ernst is. Waarschijnlijk heeft hij de dames duidelijk te verstaan geheven dat 't eindelijk tijd werd dat zij heengingen, en 't is zeer licht mogelijk dat het huwelijk eerder zal gesloten worden dan ik dacht. Ge dient dus nu te beslissen, of ge op de door den heer Seewald voorgestelde voorwaarden hier in huis wilt blijven. Hij vroeg er nog hedenochtend naar, en ik zeide hem dat ge er over denken zoudt.’
‘Ja,’ antwoordde Leontine, ‘ik heb er over gedacht, maar nog geen besluit genomen. Ik zou het lieve kind niet gaarne verlaten.’
‘Dat dacht ik wel,’ riep de huishoudster opgeruimd, ‘en daarom heb ik den heer Seewald als mijn gevoelen te kennen gegeven, dat ge het kind veel te lief hadt dan dat ge niet gaarne hier zoudt blijven. Ik kan hem dus uw besluit mededeelen.’
Leontine gat geen antwoord. Zij peinsde er over, of zij voortdurend zonder herkend te worden hare betrekking zou kunnen vervullen en of zij zich zelve niet verraden zou. 't Was toch te voorzien dat zij ook met haren echtgenoot in gesprek kon komen, - zou zij dan altijd de kracht hebben om zich te beheerschen?
‘Zeg den heer Seewald uit mijn naam,’ sprak zij eindelijk, ‘dat ik met het grootste genoegen hier zal blijven en over zijn dochtertje zorgvuldig zal waken.’
‘Hij zal daarover recht verheugd zijn, juffrouw Werner, en gij zult u er wel bij bevinden,’ hernam de huishoudster, en zij voegde er bij: ‘Dan kunt ge ook de feestelijkheden bijwonen, die gevierd zullen worden, als de jonge vrouw hier haren intrek neemt.’
Juffrouw Vogel keek verwonderd op toen zij Leontine een zucht hoorde slaken; zij kon in 't geheel niet vatten waarom juffrouw Werner nu zuchtte.
(Wordt voortgezet.)