De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 5
(1888-1889)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 143]
| |
vlammen, dan om de katten; zij zochten deze dieren voor alle dingen te redden, en waren in vertwijfeling, wanneer soms een kater over de reddenden heen in het vuur sprong en daarin omkwam. Dan heerschte er groote droefheid. Stierf in een huis eene kat, dan behoren de bewoners zich de wenkbrauwen af; stierf een hond, dan werd het gansche lichaam en hoofd geschoren. De lijken der gestorven dieren werden gebalsemd en in eene gewijde doodskist begraven. Op het vermoorden van een heilig dier stond de doodstraf; hij zelfs, die eene kat of een ibis zonder opzet doodde, moest sterven; gewoonlijk werd hij door het volk zonder rechterlijk vonnis vermoord. Zag iemand op straat eene doode kat of ibis liggen, dan was hij zoo bang voor de straf, dat hij jammerend van verre staan bleef. Het geloof aan de heiligheid dezer dieren was, gelijk Diodorus verzekert, zoo diep bij het volk ingeworteld, dat eens op zeker tijdstip, waarop den Egyptenaars alles er aan gelegen was, met de Romeinen in goede verstandhouding te blijven, het volk toch een Romein vermoordde, omdat deze bij ongeluk eene kat had gedood. Van alle dieren werd in geheel Egypte aan het rund de hoogste vereering geschonken. De stier was aan Ptah, Ra en Osiris, le koe aan Neith en Isis gewijd. Ter eere van Ra werd in Heliopolis een witte of gele stier, Mnevis genaamd, onderhouden; ter eere van Ptah onderhielden de priesters in den tempel te Memphis het heiligste dier van geheel Egypte, een stier met name Apis. In den tempel te Memphis had deze een afzonderlijk heiligdom. De Apis was geheel zwart; op het voorhoofd moest hij eene witte plek hebben, onder de tong een uitwas, die op den Scarabeüs van Ptah geleek; op den rug moest zich eene andere witte plek van bepaalden vorm en in den staart haar van tweeërlei kleur bevinden. Zulk een bijzondere stier was natuurlijk zeer zeldzaam. Stierf de Apis, dan was er een algemeene rouw in het land, die 70 dagen duurde. Het lijk van het dier werd gebalsemd, en met grooten luister bijgezet. Nu wachtte den priesters eene moeilijke taak: het kwam er op aan een nieuwen Apis te vinden, en dit was daarom dubbel lastig, wijl slechts eene koe, die nog niet gekalfd had, hem ter wereld mocht brengen. Vond men eindelijk een stierkalf, dat aan alle vereischten beantwoordde, dan werden er prachtige feesten gevierd. Veertig dagen lang liet men den jongen stier op eene heeriijke weide grazen; gedurende dien tijd mochten ook vrouwen zich voor hem vertoonen, later was hun dit verboden. Een boot met een verguld tentdak voerde den stier naar Memphis, waar hij onder het vieren van schitterende feesten, die zeven dagen annéén duurden, ontvangen werd. Zoolang de Apis leefde, werd jaarlijks dit feest herhaald. Langen tijd heeft men gemeend, dat de berichten omtrent den Apisdienst, die ons door de oude schrijvers overgeleverd zijn, niets dan fabelen behelsden. Maar latere onderzoekingen hebben niet minder dan 64 Apismummiën in sarcophagen van graniet aan het licht gebracht, terwijl bovendien de opschriften der sarcophagen en grafkamers voor de juistheid der vroegere berichten getuigen. Nog van een ander heilig dier, den vogel Phoenix, willen wij hier melding maken. Volgens de sagen der Grieken kwam hij slechts eens om de vijfhonderd jaar uit het Oosten naar Egypte en verbrandde zich daar in den tempel van Heliopolis, om verjongd weer uit de asch te verrijzen. De Egyptenaars noemden dezen vogel Bennu. Op de monumenten wordt hij veelvuldig aangetroffen als een reiger met lange vederen aan het achterhoofd. In het nauwste verband met het godsdienstig geloof der Egyptenaars stond de zorg, die zij voor hunne dooden droegen. Zij geloofden aan een voortbestaan van de ziel na den dood. In verband hiermede stond waarschijnlijk hunne gewoonte om de lichamen der overledenen met de grootste zorgvuldigheid tegen bederf te beveiligen en hun eene koele en veilige grafplaats te verschaffen. Ja, zij besteedden aan hunne woonhuizen minder zorg dan aan het bouwen van de graven; want de Egyptenaars hielden - volgens de meening van Diodorus - den tijd des levens voor kort, den tijd na den dood daarentegen voor zeer lang en noemden daarom de woningen der levenden herbergen, de graven der dooden eeuwige huizen. Zoodra een Egyptenaar gestorven was - verhaalt ons Herodotus - barstten de vrouwelijke bloedverwanten in luide jammerklachten los; de vrouwen besmeerden hun hoofd en aangezicht met drek, vervolgens lieten zij den doode in huis achter, om met diens mannelijke bloedverwanten door de stad rond te loopen, en sloegen zich op de ontbloote borst, terwijl ze huilden en schreeuwden. Eerst nadat dit openlijk rouwmisbaar was afgeloopen, brachten zij het lijk tot hen die met het balsemen belast waren. Deze lieden, die - gelijk wij ons herinneren - tot de priesterkaste behoorden, oefenden in die balseming een kunstig en voordeelig handwerk uit; zij bezaten eene geheele verzameling van modellen: gebalsemde dooden, die in schilderijen op hout afgebeeld waren. Er bestonden drie wijzen van balseming, die belangrijk in prijs verschilden; natuurlijk roemden zij de duurste als verreweg de beste, om zoo de rouwdragenden daartoe over te halen. Was de onderhandeling over het balsemen afgeloopen, dan gingen zij daarbij volgens bepaalde kunstregels met groote zorgvuldigheid te werk. De kostbaarste specerijen werden tot de dure balseming gebruikt. Bij minder gegoeden werd het lichaam slechts, nadat het gereinigd was, 70 dagen lang in eene oplossing van soda gelegd, om het voor bederf onvatbaar te maken. Na de balseming werd het lijk gewasschen en omwonden met strooken, die met gom besmeerd waren. Op de borst werd òf de kever van Ptah òf een open oog aangebracht, om het weder ontwaken der ziel aan te duiden. Lijken van zeer voorname lieden werden omhuld met een bekleedsel, dat uit saamgelijmd katoen en een overtrek van gips bestond; hierop werd dan het gelaat des gestorvenen geschilderd. Zoo was dan de mummie gereed. Deze werd vervolgens in eene doodkist gelegd, die uit eene enkele of dubbele houten kist, bij aanzienlijke lieden uit eene sierlijk uitgesneden kist van sycomore-hout bestond. Deze werd weer omsloten door eene kist van graniet, wier deksel zoo kunstig er op bevestigd was, dat het bijna nooit geopend kon worden zonder de geheele kist te verbrijzelen. Deze steenen sarcophagen waren veelal met godenbeelden versierd; daarenboven droegen zij in hieroglyphenschrift den naam en stand van den overledene en gebeden, die op het deksel geschilderd of daarin gebeiteld werden. Den doode werden in zijne laatste woning die stukken huisraad meegegeven, waaraan hij bijzonder gehecht was geweest; bovendien legde men naast hem een lijst van zijne bezittingen benevens een papyrus-rol, het zoogenaamde doodenboek, hetwelk behalve den begrafenisritus en de gebeden, die de doode in de onderwereld te doen had, ook het lot der ziel na den dood bevatte. (Wordt voortgezet) |
|