De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 5(1888-1889)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 140-141] [p. 140-141] De slaap der Armoede. Gelijk al de Englen Gods, tot ons gezonden, Als boden van Zijn liefde en alvermogen, Om goeds te strooien, blijdschap te verkonden Of stil geweende tranen af te drogen; Zoo mijdt ook de Engel van den Slaap de huizen, Waar trotsche grootheid woont, die geen erbarmen Gevoelt; maar daalt met lieflijk vleugelsuizen Bij voorkeur onder 't stroodak af der armen. En over 't schamel leger heengebogen, Ontplooit hij de open wieken als gordijnen En sluit met teedren vinger zachtkens de oogen Van die in krankte of kommer droef verkwijnen. Met lichten wiekslag waaiert hij de zorgen Als muggen weg; hij fluistert zoete droomen In de ooren en doet, wakend tot den morgen, Door 't matte lijf een sterkend heulsap stroomen. Hij neemt de kopjes van de onnoozle kleenen, Die straks zoo broederlijk elkander kusten, Inslapend op de peluw, hard als steenen, Zacht in zijn schoot en laat ze er koestrend rusten. Och! hoe ze in 't sluimeren elkaar omstrenglen! Wat gulden droom mag 't hart dier kleinen streelen? 't Is hun of ze in den hemel met Gods Englen Als kameraadjes blij en lustig spelen. Vergeten is de koude, dorst en honger, Al wat hen kwelde in bange winterdagen, Zij voelen zich verwarmd, gesterkt, als jonger, Tot dartlens toe van elken boei ontslagen. En de Engel van den Slaap, die hun die droomen In 't oor blies, nu bedenkend hoe 't ontwaken Hen smarten zou, bidt dat zij mogen komen In 't oord, waarnaar alle arme harten haken. En zie, de droom wordt werklijkheid. Nu deelen Die arme menschenkindren als gelijken En broeders eeuwiglijk der Englen spelen. - De dag vindt twee verkleumde kinderlijken. J.R. van der Lans. de slaap der armoede, nade schilderij van f. pelez. Vorige Volgende