en zelfmoord. Het zijn de sterke, schitterende geesten, die ontzaglijke dingen tot stand brachten en zelf een jammerlijk einde vonden; het zijn de wereldveroveraars, wier lange zegetochten uitliepen op een verlaten graf; het zijn de heerschers en koningen, die als Salomon den heerlijksten tempel mochten stichten, maar eindigden met aan afgoden en vrouwen te offeren, - nòg gelukkig te prijzen als zij met den wijsten der koningen ten slotte konden uitroepen: ‘Alles is ijdelheid!’ maar diep rampzalig, wanneer zij hier op aarde niet meer tot bezinning mochten komen na den bedwelmenden grootheidsroes en eindigen moesten als koning Lodewijk II van Beieren.
Bedeeld met de rijkste gaven, die een vorst kunnen sieren, edelmoedig, dapper, ridderlijk, had hij de gelukkige koning kunnen zijn van een dankbaar volk. Als slaaf van een tot hartstocht, ja monomanie geworden schoonheidszin, putte hij zijn volk uit om het eene lustpaleis na het andere te bouwen tot hij eindelijk, nergens meer bevrediging vindend voor zijn honger naar tooverachtige pracht en praal, als een arme waanzinnige den dood zocht in de golven van het Starnbergermeer.
Met die gedachte is het weemoedig de lustverblijven te betreden, op last van den ongelukkigen koning verrezen, om de luchtkasteelen te verwezenlijken, die zijne buitensporige verbeelding hem voortooverde. De gravures in dit nummer kunnen ons eenigermate een denkbeeld geven van die tooverpaleizen, welke aan de verrassingen van ‘Duizend en een nacht’ doen denken. Twee er van verplaatsen ons in het kasteel Neuschwanstein bij Hohenschwangau, dat onder de scheppingen van den waanzinnigen monarch ongetwijfeld den eersten rang inneemt en ten volle als een kunstgewrocht mag geroemd worden Hoe prachtvol en zelfs weelderig de indeeling en inrichting van dit praalgebouw zij, het is in allen deele grootsch en kunstrijk, zonder overdrijving of overlading, gelijk onze beide afbeeldingen genoegzaam doen zien.
In het hoofdgebouw, dat de koning bewoonde, liggen gelijkvloers de keuken met de provisiekamers. Op de eerste verdieping bevinden zich de talrijke kamers voor het dienstpersoneel, de voornaamste zilverkamer en de badvertrekken. De tweede verdieping had nog geene bepaalde in richting gekregen en eerst op de derde, geheel voltooide verdieping hield de vorst zijn verblijf. In de eetzaal, op onze gravure afgebeeld, zijn de wanden versierd met fraaie gobelin-schilderingen, welke den zangerstrijd op den Wartburg voorstellen. De meubelen zijn prachtig en edel van teekening. Gelijk in het geheele slot hebben ook hier gordijnen, meubelstoffen, rustbedden en tafelkleeden dezelfde kleur en teekening en bestaan die kleeden uit fluweel, de meubelstoffen en gordijnen uit zware zijde, terwijl overal rijke opengewerkte goudborduursels zijn aangebracht.
De kleur in deze zaal is Bordeaux-rood. Op de tafel staat een prachtig middelstuk van verguld zilver, het dooden van den draak door Siegfried voorstellend. Uit de eetzaal komt men in de slaapkamer, die in blauw met goud gehouden is en dezelfde pracht als de overige vertrekken vertoont. Bijzonder opmerkenswaardig zijn daar het bed met gothieken troonhemel en de wandschilderingen met voorstellingen uit Tristan en Isolde. Het aangrenzende woonvertrek is de grootste der kamers; de wanden prijken er met voorstellingen uit de sage van den zwaanridder, en de kleur van meubelover-trekken, kleeden en gordijnen is een vriendelijk blauw. Aan deze zaal grenst eene oranjerie met kunstmatige druipsteengrot en waterval. Boven in die grot was evenals in de slaapkamer op Hohenschwangau eene kunstmatige maan aangebracht, die de verschillende maanstanden nabootste.
Het laatste, geregeld door den koning gebruikt vertrek, is zijne door kolommen in twee helften verdeelde werkkamer, die men zoowel uit de eetzaal als uit de grot bereiken kan. De wandschilderingen hebben betrekking op de sage van Tannhaüser en de meubelstoffen en gordijnen zijn groen met goud. Op de schrijftafel des konings rechts op onze afbeelding staat een schrijfstel van meesterlijk goudsmidswerk. Aan deze zaal grenst links nog een kleiner vertrek, dat tot ontvangstkamer was bestemd, maar tot dit doel nooit gediend heeft. Lodewijk II liet zich hier gewoonlijk scheren en haarsnijden, en liet er de nieuw aangekomen stalen en monsters neerzetten, om die bij gelegenheid te bezichtigen. De kamer is met muurschilderingen uit de oudste heldensage, o.a. Siegfrieds dood, door Piloty versierd.
Op de vierde en vijfde verdieping vindt men de beide groote staatsiezalen: de troonzaal en de zangerszaal. De eerste, eene ontzaglijk ruime halle, verheft zich door twee verdiepingen heen. Zestien geslepen zuilen van rood Egyptisch porfier dragen de gaanderij, wier hemelsblauwe zuilen op de eerste rusten. De gewelfde zoldering bestaat uit houten vakken, de vloer uit Italiaanschen marmermozaiek, gelijk trouwens de heele zaal van Italiaansche uitvoering is, met rijke voorstellingen van dierfiguren. Aan de eene smalle zijde voeren twaalf trappen van wit marmer naar eene ovaal afgeronde apsis; hier moest de troon van gesneden elpenbeen staan. Al de wanden zijn met prachtige schilderingen versierd.
Boven de plaats van den troon ziet men Christus afgebeeld als Koning der koningen tronende op den regenboog; daaronder de vorsten, die zich voornamelijk verdienstelijk hebben gemaakt voor de verbreiding des geloofs: Casimir van Polen, Stephanus van Hongarije, Hendrik van Duitschland, Lodewijk van Frankrijk, Ferdinand van Spanje en Eduard van Engeland. De overgang tot de eigenlijke zaalwanden wordt gevormd door de twaalf apostelen, zes aan elke zijde.
Dan volgen op den rechterwand zes tafereelen: koning Eduard recht sprekend, als voorbeeld van gerechtigheid op den troon; Ferdinand van Spanje strijdende tegen de Mooren; de H. Elisabeth van Thuringen, weldaden uitdeelend; de H. Clothilde van Frankrijk, haar gemaal bekeerend; de H. Casimir in het gebed, en Stephanus van Hongarije in den strijd tegen de ongeloovigen.
Op den smallen muur tegenover den troon ziet men beneden St. Joris, den draak bevechtend, op de gaanderij de nederlaag der duivelen, en geheel bovenaan de heilige drie Koningen op hun pelgrimstocht naar den nieuwgeboren koning der Joden.
Op den wand links zijn Stephanus en Michael van Hongarije voorgesteld, verder Lodewijk de Heilige van Frankrijk, zieken spijzigend, nog eens de drie Koningen, Mozes en eindelijk, naar den troon toe, vier engelen, welke de teekenen der koningsmacht: rijksappel, schepter, kroon en zwaard aanbieden. Daarboven een in grootschen stijl uitgevoerd tafereel, voorstellende de beschaving in de oudheid en de middeleeuwen.
De vijfde verdieping eindelijk, welker eene helft door de ruimte van de gaanderij der troonzaal in beslag wordt genomen, omvat de zangerszaal met voorstellingen uit de Goedroenen Nevelingen-sage in de voorzaal en uit de Parsifal-sage in de hoofdzaal.
Binnen de muren van dit zijn lievelingsslot trad de koning het begin van zijn treurig einde in; Neuschwanstein is een trotsch gedenkteeken van zijn machtigen geest, vóór die door den waanzin verduisterd was, en tevens het praalgraf van zijn geluk
Al de kasteelen, door den ongelukkigen vorst gebouwd, hebben een scherp uitgedrukten karaktertrek; zoo is bij voorbeeld Herren-Chiemsee eene trouwe nabootsing van het paleis en de tuinen van Versailles. Het slot Linderhof echter, waarvan wij in dit nummer eene merkwaardigheid weergeven, is een mengelmoes van de meest verscheiden stijlen en bouworden; het is een voortbrengsel van de grilligste luimen en doet denken aan een tooversprookje. Aan zijne overige lustverblijven heeft de koning eigenlijk slechts gebouwd, maar hier heeft hij werkelijk geleefd. Hier heeft hij zijne wispelturige verbeelding botgevierd.
Linderhof ligt in het hoogste Ammerdal, niet ver van de Beiersch-Tiroolsche grens. Het was niet om de grootschheid der omgeving dat de koning deze plek uitkoos, want het Ammerdal is eentonig: het was enkel de volstrekte eenzaamheid, die hem aantrok. Eer hier zijn tooverslot verrees, heeft nooit een toerist aan het Ammerdal gedacht; de reisboeken zwegen het dood en slechts een afgedwaalde reiziger kwam nu en dan in het jachthuis Linderhof een onderkomen zoeken.
Met rotsen bekroonde bergen omsluiten het dal, welks noordelijk gedeelte met eindelooze eenzame bosschen naar het laagland afdaalt. Wie in deze wildernissen van den weg raakt, kan wel dagen lang onder hoogstammige dennen ronddolen tot hij eindelijk aan de hut van een houthakker komt, die hem met ruwe stem den weg wijst, waarop hij dan nog pas uren later den eersten kerktoren gewaar wordt. Zoo eenzaam is de omgeving van het slot Linderhof.
Het slot zelf bestaat uit een aantal uiteenloopende en vaak ver uiteen gelegen gebouwen: het hoofdgebouw in renaissancestijl, een antieke Venustempel, eene Marokkaansche kiosk, die de koning op de Parijsche wereldtentoonstelling gekocht heeft, eene nabootsing van de Blauwe Grot, het Hubertuspaviljoen op Oostenrijkschen bodem en de in dit nummer afgebeelde Hundinghütte, anderhalf uur van het eigenlijke kasteel, dicht bij de Tiroolsche grens, in het diepst van het woud. Het is een vrij groot getimmerte uit ruwe boomstammen en spiegelt zich in een klein donker boschmeer, waarop eene overoude schuit drijft, die uit een enkelen boomstam vervaardigd is. In dit vaartuig roeide de koning, als hij de hut bezocht, over den boschvijver. De houten wanden der hut zijn donkerbruin van ouderdom, waartegen de berkenstammen, die als muurstutten, deur- en vensterlijsten zijn aangebracht, schel afsteken. Eene groote zwaan, uit ruwe takken samengesteld, dient den voorgevel van buiten tot sieraad. Treedt men de hut binnen, dan valt het oog aanstonds op den stam van een reusachtigen boom, waar de hut om heen is gebouwd. In zijne schors steekt een zwaard als herinnering aan het beroemde Hundingzwaard uit de Noordsche sage. Eene hangmat met ruw schilderwerk hangt van het dak naar beneden; aan de wanden prijken koppen van oerossen en herten met gewei, tropeeën van bijlen, jachtsperen, drinkhorens enz. De grond is bedekt met eene grot gevlochten mat.
In het midden van de hut is de haard, waarover een roestige ketel aan eene ijzeren ketting hangt; de tafel bestaat uit een vormeloos stuk hout, door knoestige wortels gedragen; als stoel doet een afgezaagde boomstomp dienst. De kandelaars zijn uit wortels saamgesteld, terwijl de kroonluchter boven de tafel bestaat uit een hertekop met ingewikkeld vertakt gewei, aan eene ketting opgehangen. Voor behangsel prijken er vischnetten aan de wanden. Aan beide kanten van het hoofd vertrek heeft men kleinere vertrekjes, in een waarvan zich eene kast bevindt met eeuwenoud aardewerk, alsmede glazen en tellooren, die voor 's konings gebruik hebben gediend; een ander dient tot slaapvertrek.
De heele hut is tot in de kleinste bijzonderheden het beeld van een jagers en visschers verblijf uit de eerste eeuwen, met buitengewone zorg uitgevoerd. Wie ze betreedt, krijgt indrukken en meent gestalten te zien uit den grijzen voortijd, waarvan zelfs de geschiedenis niets te melden weet. Hier zat koning Lodewijk menigen nacht, eenzaam met zijne gedachten, met de herinneringen aan het verleden, in de zwijgende natuur van het hooggebergte, waar zich slechts nu en dan net geluid van een hert of een nachtvogel doet hooren. En nog was het hem hier niet eenzaam genoeg. Een duizend schreden van de Hundinghütte ligt de ‘kluis’, evenzoo uit ruwe stammen in elkaar getimmerd, met een dak van boomschors en een klokkentorentje. De muren zijn met schilderingen op ruw linnen versierd; uit dezelfde stof bestaan ook de gordijntjes voor de kleine venstertjes. Het huisraad bestaat uit vischnetten en oud vaatwerk van klei, eene ruwe bidbank