vruchtbaarheid. Het lag alzoo in den aard der zaak, dat even als de weldoende zoo ook de verwoestende natuurkrachten hunne plaats in den godsdienst der oude Egyptenaars innamen.
De strijd der natuurkrachten gaf, bij de verdere ontwikkeling der godsdienstige denkbeelden, aanleiding tot de schoone en zinrijke mythe van Osiris en Isis, die, over geheel Egypte verbreid, langzamerhand de grondslag werd van den algemeenen godsdienst, die naast de vereering van bijzondere godheden bestond. Deze mythe luidt als volgt:
Seb en Nut, de god van den sterrenhemel en de godin van het hemelgewelf hadden vier kinderen, Osiris en Isis, Typhon (Set) en Nephtys. Osiris en Isis waren de weldoeners van het menschdom, broeder en zuster en te gelijker tijd man en vrouw. Osiris gaf aan het volk de eerste wetten, hij leerde hun het gebruik van het vuur, den landbouw en de vereering van de godheden kennen. Maar Typhon maakte met 72 mannen eene samenzwering tegen Osiris, vermoordde hem en legde het lijk in eene kist, die hij in den Nijl wierp. De doodkist werd door den stroom naar zee gevoerd. Toen Isis, de minnende zuster en trouwe gade, hiervan bericht ontving, bedreef zij rouwe en trok weeklagend rond om het lijk te zoeken. Zij vond het eindelijk aan de kust, waar de golven de doodkist heengedreven hadden. Met trouwe liefde voerde zij de overblijfselen van den gestorvene naar Egypte terug en begroef ze dáár. Horos echter, de zoon van Osiris en Isis, die intusschen volwassen was geworden, besloot zijn vader te wreken; hij kampte met Typhon en het gelukte hem zijn vijand te overwinnen.
Osiris was niet gestorven: in de onderwe reld heerschte hij. Hij was zijn zoon verschenen en had zelf den jongeling tot de wraakoefening aangespoord en gesterkt. Daardoor gelukte het Horos, Typhon met zijne 72 strijdgenooten in de woestijn te jagen, waarop hij den troon van zijn vader Osiris besteeg en als de laatste der goden in Egypte heerschte.
Deze mythe stelt ons in zinrijke vormen het leven der natuur in het Nijldal voor oogen. Osiris is de god van het leven, Typhon de god der vernietiging. De 72 eedgencoten zijn de 72 dagen van zengende hitte en dorheid, gedurende welke in Egypte alle leven in de natuur uitgestorven schijnt. Isis is Egypte zelf; zij klaagt en smacht naar den vruchtbaarheid aanbrengenden zegen van het Nijlwater, dat door Osiris lichamelijk voorgesteld wordt. Horos, de lente met hare volheid van levenskracht, overwint Typhon; want Osiris is niet dood; hij leeft. Zoo wordt in de lente de macht der zengende hitte bedwongen en de sluimerende groeikracht van den bodem bij vernieuwing gewekt.
De goden, die in Egypte aangebeden werden, zijn ons door de monumenten - hetzij in afbeeldingen, hetzij in standbeelden - bewaard gebleven. Opmerkelijk is het, dat de godenbeelden menigmaal dierenkoppen dragen; dikwijls zelfs worden zij geheel en al onder de gedaante van het aan hen geheiligde dier voorgesteld. Ammon en Osiris worden echter altijd in menschelijke gedaante afgebeeld. Hieruit blijkt, dat er naar de zienswijze der Egyptenaars een innerlijke samenhang bestond tusschen hunne goden en die diersoorten, welke hun gewijd waren. Dientengevolge treffen wij ook in Egypte eene hoogst merkwaardige vereering van heilige dieren aan, waardoor reeds de verwondering van oude geschiedschrijvers in zeer sterke mate werd opgewekt. Diodorus noemt haar een te recht bevreemdend verschijnsel.
Bepaalde dieren waren oorspronkelijk aan de goden, als de vertegenwoordigers der natuurkrachten, gewijd; later werden zij als zinnebeelden der godheden beschouwd en eindelijk met een stralenkrans van goddelijke heiligheid omringd. Dit laatste was den priesters eene bron van groote voordeelen; hun toch kwamen de ofters en geschenken ten goede, waarmee het volk de heilige dieren bedacht. De vereering van dieren ontaardde daardoor meer en meer. Bijna alle gedenkteekenen dragen daarvan de sporen.
Er waren dieren, die door alle Egyptenaars als heilig beschouwd en dus overal vereerd werden. Hiertoe behoorden de ibis, de hond, de kat, die aan Pacht gewijd was, eene aan Ammon gewijde slangensoort, en voornamelijk ook een kever, die aan Ptah was toegewijd, eene Scarabeüs, die men bijzonder dikwijls als het beeld van Ptah op de monumenten vindt afgebeeld. Andere dieren werden slechts binnen den omtrek van sommige streken als heilig beschouwd Daar bijna elke stad hare afzonderlijke godheid had en aan deze het één of ander dier gewijd was, zoo overschreed de vereering van dit laatste natuurlijk ook de grenzen niet van den kring, waarbinnen de aanbidding van de godheid zelve plaats vond. De aanbidding van dieren strekte zich op enkele plaatsen zelfs tot gevaarlijke roofdieren uit. Zoo werd de krokodil hier en daar voor heilig gehouden, terwijl men op andere plaatsen zonder schroom jacht op haar maakte.
(Wordt voortgezet.)