was herkend geworden. Haar echtgenoot had haar gezien zonder in 't minst te vermoeden wie zij was, en met Hedwig was dit insgelijks het geval. En indien deze twee haar niet herkenden, dan behoefde zij niet te vreezen dat iemand anders haar herkennen zou. Zij kon dus, als alles goed ging, in de nabijheid van haar geliefd kind leven, het van tijd tot tijd zien, zich in hare schoonheid verblijden en misschien ook de genegenheid van het kind winnen. En toch zuchtte zij diep bij de gedachte hoe ongelukkig haar leven was, zelfs indien 't haar gelukte hare rol goed vol te houden.
Zij keerde naar hare kamer terug, doch 't duurde lang voordat zij weder bedaard was en haar arbeid kon voortzetten. Zij deed haar best, zich voor te stellen dat Leontine voor altijd dood was, en Louiza Werner, de arme naaister, op deze wereld zich met niets anders had te bemoeien, dan hare taak als zoodanig te vervullen.
Het vreeslijk tooneel op het brandende schip kwam haar weder voor den geest; zij zag de donkerroode vlammen, de door den vuurgloed verlichte zee, den donkeren hemel, de ontzettende verwarring op het dek en Hedwigs gestalte in den witter sluier en den rooden sjaal. Zij bad den hemel dat zij dit alles mocht kunnen vergeten, om alleen aan haren tegenwoordigen toestand te denken.
Het openen der deur stoorde haar in haar gepeins; zij vernam zachte schreden, die haar maar al te goed bekend waren. Eene lichte siddering overviel haar; zij waagde het niet op te zien.
Met een vriendelijk lachje op 't gelaat stond Hedwig voor haar.
‘Juffrouw Werner,’ sprak Hedwig, ‘ik hoorde zooeven van de huishoudster dat ge eene naaister zijt.’
‘Ik tracht althans dien naam te verdienen,’ antwoordde Leontine.
‘En dat ge ook in andere handwerken zeer bedreven zijt,’ ging Hedwig voort. ‘Ik heb een lap neteldoek en eenige kanten van mijne moederlijke vriendin, mevrouw Harders, medegebracht: zij wilde dat daarvan een kleedje voor hare kleindochter werd gemaakt. Gelooft ge dit goed te kunnen?’
Leontines gelaat verhelderde bij het hooren spreken over hare moeder en haar kind.
‘Ik zal mijn best doen,’ gaf zij ten antwoord.
Hedwig gaf haar eene beschrijving van een smaakvol kinderkleedje, dat zij gezien had, en Leontine had haar willen kussen, toen zij bespeurde hoe innig Hedwig haar kind liefhad.
‘Ik denk dat de kleine er in een licht kleedje allerliefst zal uitzien, nadat zij zoo lang in het zwart is gekleed geweest,’ hernam Hedwig. ‘'t Is wel ongelukkig voor het meisje, dat zij zoo vroeg hare moeder moest verliezen.’
Leontines hart werd pijnlijk aangedaan, zij kon hare tranen bijna niet weerhouden. Hedwig merkte dit echter niet op, want zij ging weder de kamer uit, om het goed te halen. Toen zij een poosje later terugkwam, was Leontine weer eenigszins kalm en bedaard geworden.
Hedwig liet haar nu den fraaien echten kant zien, en Leontine herkende dien dadelijk als denzelfde, welke hare moeder zoo lang voor haar bewaard had.
‘Die goede mevrouw Harders,’ zei Hedwig zuchtend. ‘Zij had dien kant aan hare dochter willen geven. Wie had ooit kunnen denken dat deze op zoo ongelukkige wijze het leven zou verliezen!’
‘Mevrouw Harders zal daarover zeker zeer bedroefd zijn geweest,’ zei Leontine.
‘Ach,’ antwoordde Hedwig, ‘ik geloof niet dat na dien tijd een lachje op haar gelaat is gekomen. Zij en haar echtgenoot zitten vaak uren achtereen over hun dierbaar kind te spreken, zonder troost te kunnen vinden. Hoe zou dit ook mogelijk zijn, daar hunne dochter hun eenig kind was en zoo teeder door hen werd bemind? Ik was ook op het schip, waarop het ongeluk gebeurde, en zal het nimmer vergeten. O, hoe oneindig veel liever zou ik zelve bij de ramp zijn omgekomen dan dat ik thans haren dood moet betreuren.’
Leontine waagde het nu hare vroegere onafscheidelijke vriendin in 't gelaat te zien; zij vond het zeer veranderd; de frissche blos harer wangen was eenigszins verbleekt, eene weemoedige uitdrukking lag in hare oogen. Leontine kon zich slechts met moeite weerhouden, haar om den hals te vallen en zich bekend te maken.
‘Nu zal ik de kleine Elfriede halen,’ zei Hedwig, ‘dan kunt ge haar de maat nemen en zullen we het overige bespreken.’
Een paar minuten later kwam zij met Elfriede aan de hand terug. Zij tilde het kind op de tafel, opdat Leontine haar te gemakkelijker de maat kon nemen. 't Was een treffend schouwspel, toen het schoone jonge meisje met het ernstige, maar goedhartige gelaat zich tot de kleine Elfriede nederboog. Leontine zag het met eene opwelling van jaloerschheid aan, daar zij, de eigen moeder, het niet wagen durfde, zoo vertrouwelijk met het kind te spreken en het te liefkoozen.
‘Onze kleine prinses krijgt een nieuw kleedje, als ze mij drie kussen geeft,’ zei Hedwig tot het lieve kind.
Leontine moest het aanzien hoe Elfriede hare ronde, rooskleurige armpjes om Hedwigs hals sloeg en de lippen op die van Hedwig drukte, terwijl zij, de moeder, hevig gekweld door haar bitter lot, er bij stond, zonder een woord van liefde tot het kind te durven zeggen.
Nu echter bemerkte Elfriede haar, en op haar gelaat kon men duidelijk eene uitdrukking van belangstelling lezen.
‘Ha, zijt gij daar!’ sprak zij met haar zoet stemmetje tot Leontine. ‘Waarom weendet ge toen ge mij onlangs een kus gaaft?’
Leontine wist niet wat zij zou antwoorden, maar daar Hedwig haar verwonderd aanzag, begreep zij dat zij toch iets moest zeggen.
‘Ik moest weenen, 't was mij onmogelijk mijne tranen te weerhouden,’ zeide zij, zich tot Hedwig wendend.
‘Zijt ge weduwe?’ vroeg deze deelnemend.
‘Ik heb mijn man, dien ik innig beminde, verloren,’ antwoordde Leontine, en die woorden schenen uit het diepste van haar hart te kornen.
‘En zooals ik hoorde, is ook uw kind gestorven,’ zei Hedwig weder.
‘Ook mijn kind heb ik verloren,’ gaf de ongelukkige moeder ten antwoord.
‘Ach, ge hebt reeds veel geleden en zijt nog zoo jong!’ riep Hedwig. ‘Nu begrijp ik waarom ge u zoo tot de kleine Elfriede voelt aangetrokken.’
Er ontstond een oogenblik stilte; toen vervolgde Hedwig:
‘Ik gevoel innig medelijden voor degenen, die hunne dierbaren door den dood verloren. Ik weet hoe smartelijk zulk een verlies is, want ik zelve gevoel nog altijd droef heid over het verlies van mijne nicht, de moeder van Eifriede.’
‘Mijne mama is in den hemel!’ zei de kleine, en Leontine werd door wroeging aangegrepen, omdat zij het kind in dien waan liet.
‘Ge kunt de kleine Elfriede nu en dan zien,’ zei Hedwig. ‘Ik heb wel gehoord dat moeders die over het verlies hunner kinderen treuren, die van anderen om den wil van hunne eigene hartelijk lief krijgen. Is dat zoo? Gij kunt het uit ervaring weten.’
‘O ja, dat moet zeker zoo zijn,’ antwoordde Leontine; ‘ik kan u althans verzekeren dat 't mijn hart goed doet, wanneer ik dit kind mag aanschouwen.’
Hedwig, die begreep dat zij haar daarmee genoegen zou doen, hernam: ‘Ik zal Elfriede eenige minuten bij u laten en kom dadelijk terug.’
Zij verwijderde zich, en Leontine gevoelde zich oneindig gelukkig. Toen het geliefde kind hare bruine wangen streelde, zou zij niets liever gewenscht hebben dan haar gelaat in zijne ware kleur aan 't kind te mogen laten zien; zij meende dat Eltriede haar eerst recht hartelijk lief zou krijgen, als zij hare blanke gelaatskleur en haar blond haar zag.
Na verloop van eenigen tijd hoorde zij Hedwig terugkomen en stond snel op, want zij was voor het kind op de knieën gaan liggen en had het teeder geliefkoosd.
‘Ze heeft weder geweend toen ze mij kuste,’ zei het kind tot Hedwig zoodra deze in de kamer was.
Leontine werd eenigszins ongerust door den uitvorschenden blik, waarmede Hedwig haar aanzag.
‘'t Is vreemd, maar ge herinnert mij aan iemand die ik vroeger heb gekend, zonder dat ik me kan herinneren aan wie eigenlijk,’ zei Hedwig.
‘Evenwel zullen er weinig vrouwen zijn, die op mij gelijken,’ sprak Leontine.
‘'t Zijn ook meer uwe stem en bewegingen, die me bekend voorkomen, dan wel uw gelaat,’ ging Hedwig voort, ‘en toch kan ik niet zeggen aan wie ze mij herinneren. Hoe vreemd ge mij ook zijt, komt mij uwe houding als zeer bekend voor. Waarom, zou ik evenwel niet weten te verklaren.’
Leontine werd nu nog ongeruster, en toch zeide zij tot zich zelve dat zij niet behoefde te vreezen herkend te worden, want indien Hedwig haar kon herkennen, zou zij dit zeker reeds gedaan hebben. Niettemin besloot zij zooveel mogelijk Hedwigs tegenwoordigheid te ontwijken, opdat deze minder gelegenheid zou hebben, haar nauwkeurig gade te slaan.