XIX
Een paar dagen later kwam juffrouw Vogel met een bedrukt gelaat de kamer van Leontine binnen.
‘Ach!’ riep zij op klagenden toon, ‘wat word ik toch geplaagd en gekweld! Daar heeft de werkmeid eene groote scheur gemaakt in de tapijt der groote zaal, eene echte Gobelin, waarop mijnheer Seewald zooveel prijs stelt. Als mevrouw Siegel het ziet, zullen de poppen aan 't dansen zijn. Kunt ge mij niet uit de verlegenheid redden, juffrouw Werner?’
‘Als ik u kan helpen, wil ik het met 't grootste genoegen doen,’ antwoordde Leontine.
‘Ge moet trachten de tapijt te herstellen. Misschien kunt ge het wel zoo netjes doen, dat van de scheur niets te zien is.’
‘Ik zal er zooveel mogelijk mijn best op doen,’ zeide Leontine.
‘Naar ik gehoord heb, gaat mijnheer met de gasten heden middag een uitstapje doen. Als ze zijn uitgereden, moet ge er dadelijk aan beginnen.’
Leontine was zeer in haren schik; zij had tot heden alleen dat gedeelte van 't huis gezien, waar juffrouw Vogel hare kamers had, thans zou zij iets meer van het huis te zien krijgen.
Zoodra het rijtuig met den heer Seewald en de twee dames Siegel - men had Elfriede ditmaal thuis gelaten, omdat men een langen rit moest maken, en de dames eenige inkoopen wilden doen - uit het gezicht was, kwam juffrouw Vogel Leontine halen en bracht haar naar de groote zaal.
Met bekwame en geoefende hand begon Leontine hare taak. 't Was een moeilijk werk, dat de grootste kennis en bedrevenheid vereischte, maar 't gelukte haar uitmuntend.
Hoewel zij al hare aandacht op haar werk moest richten, werd zij meer dan ooit door de gedachten aan het verleden, aan haren echtgenoot en haar kind bestormd. Eensklaps hoorde zij den lach van een kind, daarna vernam zij een paar woorden en vervolgens zachte schreden. Dat was de stem, dat waren de voetstappen van Elfriede! Haar hart klopte hoorbaar, een blijmoedig lachje kwam op haar gelaat.
Daar werd de deur der zaal opengeworpen, een lief blond meisje huppelde vroolijk de kamer in. Dat was hare Elfriede! Met innig moederlijk welgevallen sloeg zij de oogen op het lieve, bekoorlijke meisje. Ach God! haar kind kende haar niet!
Elfriede naderde haar en zag haar verwonderd aan, en die verwondering werd nog grooter, toen Leontine, door haar gevoel medegesleept, de armen uitbreidend op hare knieën viel. De moederliefde deed hare rechten gelden.
‘Mijne lieflinge! Mijn dierbaarste schat op aarde!’ riep zij, in tranen uitbarstend.
Elfriede was een weinig bevreesd geworden; zij liep echter niet weg, maar zag de vrouw met groote oogen aan.
Leontine ijlde naar haar toe, kuste haar op 't voorhoofd en op de kleine handen; in de hevige opwelling harer moederliefde streelde en liefkoosde zij haar met onstuimigheid en mompelde:
‘O moederzegen, waarom mag ik u niet smaken? Ach, mocht ge maar “mama” tot mij zeggen, geliefde van mijn hart!’
Het kind zag haar nog altijd met de grootste verwondering aan, en Leontine ontstelde over hare hartstochtelijke vervoering; zij begreep hoe onvoorzichtig zij gehandeld had en spande alle krachten in, om hare bedaardheid te herkrijgen. Terwijl zij het kind vriendelijk toelachte, knielde zij bij haar neder en greep hare handjes.
‘Wilt ge mij zeggen hoe ge heet, lieve kleine?’ sprak zij, Elfriede over de schoone lokken strijkend.
‘Ik heet Elfriede - papa noemt me ook wel zijn kleine parel,’ antwoordde het kind nog eenigszins schuw.
De stem van haar kind klonk de nog altijd hevig ontroerde moeder als hemelsche muziek in de ooren.
‘Ge zijt ook een kleine parel,’ zeide zij. ‘En ge zijt zoo gelukkig - ge hebt een zoo goeden papa.’
‘Maar geene mama,’ viel de kleine haar in de rede. ‘Mijne mama is in den hemel.’
‘In den hemel, mijn kind?’ stamelde Leontine, zonder te weten wat zij zeide.
‘In den hemel komt men, als men dood is, ging het kind voort. ‘Mama is gestorven.’
‘Wilt ge hier dikwijls komen en met me spreken, kleine lieflinge?’ vroeg Leontine. ‘Ik heb ook zoo'n lief kind gehad als gij zijt.’
‘Is dat ook in den hemel?’ vroeg Elfriede.
Leontine zou tegenover haar kind geen onwaar antwoord hebben kunnen uiten; zij zou het als de grootste zonde hebben beschouwd. Zij was verlegen wat zij zou antwoord en, toen buiten de deur de stem van een dienstmeisje werd gehoord, die het kind riep.
‘Ge wordt geroepen, lieve kleine!’ zei Leontine.
‘Dat is Karolina! Nu moet ik gaan,’ sprak Elfriede.