Henry Moreton Stanley.
Reeds sinds lang vernam men allerlei verontrustende geruchten omtrent het lot van den grooten ontdekkingsreiziger, wiens portret wij in dit nummer meedeelen, en in den laatsten tijd werden die berichten zoo ernstig, dat het bijna geen twijfel meer leed, of de moedige man was het slachtoffer geworden van zijn onvermoeiden onderzoekingsgeest. Vandaar dat wij het niet zonder belang achten, hier een beknopt overzicht te geven van het avontuurlijk leven en den wetenschappelijken arbeid des grooten navorschers.
De jeugd van den ‘Bismarck der Afrikaonderzoeking,’ gelijk hij door een Duitsch geleerde genoemd werd, schuilt geheel in het duister. Nergens vindt men zijn geboortedag aangegeven, zelfs zijn geboortejaar niet, evenmin als zijn oorspronkelijken naam. Omstreeks het jaar 1840 moet hij te Denbigh in Wales, als natuurlijk kind, in de armoedigste levensomstandigheden het eerste licht hebben aanschouwd en heette toen James Rowland, volgens anderen John Rowlands. Op den leeftijd van drie jaren kwam hij in het armhuis te St. Asaph, waar hij tien jaar bleef en eene goede opvoeding ontving.
Aanvankelijk had hij gedacht onderwijzer te worden, maar ging later - waarom, is niet duidelijk - als scheepsjongen op zee en kwam zoodoende naar New-Orleans. Hier vond Rowland eene betrekking bij een koopman met name Stanley, die hem eindelijk als zoon aannam, waarop de jonkman zijn naam met dien van zijn pleegvader verwisselde. Wat hem bewoog, ook zijn voornaam te veranderen, is alweer onbekend.
Bij het uitbreken van den Noord-Amerikaanschen burgeroorlog zag hij zich, daar de heer Stanley plotseling zonder testament gestorven was, genoodzaakt in het leger der zuidelijke staten te treden, werd echter gevangengenomen en nu bij de marine der Vereenigde Staten ingelijfd, waar hij het tot vaandrig op het schip Tuonderoga bracht.
Na den vrede bereisde de zich thans noemende Stanley Turkije en Klein-Azië, waarschijnlijk in de hoedanigheid van dagbladcorrespondent, waarin wij hem later werkzaam zien. Als zoodanig vergezelde hij voor den New-York Herald in het jaar 1868 het Engelsche leger naar Abyssinië; het volgende jaar treffen wij hem aan in Spanje, waar hij de toenmalige oorlogswoelingen bijwoonde.
Met zijne wetenschappelijke vorming was het intusschen niet te best gesteld; van het Spaansch wist hij, ook na een verblijt van verscheidene weken, slechts een paar woorden, van het Fransch niet veel meer, en een half jaar later verbaasde Wilhelm Laufer in Egypte er zich over, dat tot de talen, welke Stanley niet machtig was, ook het Arabisch moest gerekend worden. Dat nam niet weg, dat hij op het denkbeeld kwam een werk over Egypte en zijne geschiedenis te schrijven, evenals hij, naar hij verzekerde, reeds in Amerika, zonder Grieksch te kennen, een boek over de Grieksche geschiedenis geschreven had, dat met graagte gelezen was. In elk geval had Stanley reeds een aanmerkelijk deel van de wereld gezien, toen zijn naam plotseling wereldkundig werd.
De aanleiding daartoe was zijn kloeke tocht tot het opsporen van den lang verdwenen David Livingstone, dien Stanley inderdaad in het jaar 1871 te Oedjidji aan het Tanganyk meer wist terug te vinden. De eigenaar der New York Herald, Gordon Bennett, had hem dien avontuurlijken onderzoekingstocht opgedragen, waarbij hij belangrijken steun vond van den khedive Ismael Pasja. Van dat oogenblik was de naam van den ouderloozen knaap uit het armhuis te St. Asaph wereldberoemd.
Het toppunt van vermaardheid bereikte hij met zijne doorkruising van Afrika langs den Congo. Wel was er sinds de onderzoekingen van Cameron haast geen twijfel aan of deze rivier was dezelfde als de Lualaba, welke door Livingstone voor den Boven-Nijl gehouden was. Maar Stanley maakte daaromtrent aan alle onzekerheid een einde en leerde tegelijk den tot dusver nog geheel onbekenden middelloop kennen van den stroom, die hem nog verder in het zwarte werelddeel voerde. Deze ontzaglijke, met tal van moeilijkheden en ontberingen gepaarde reis mag ongetwijfeld eene heldendaad heeten en voor de ontsluiering van het geheimzinnige Middel-Afrika was zij zeker van het grootste gewicht. Daarbij leerde Stanley tevens door zijn voorbeeld hoe een ontdekkingstocht door Afrika ondernomen behoort te worden, wil hij tot het beoogde doel leiden. Daar hij zich op zijne reizen van een geleide van eenige honderden gewapende mannen voorzag, kon hij, waar dit noodig was, geweld gebruiken en zoodoende uitslagen bekomen, waaraan voor een afzonderlijk reiziger geen denken was. Hierdoor heeft hij een geheel nieuw en veel doelmatiger stelsel van onderzoekingsreizen in zwang gebracht.
Reeds in Maart 1879 was Stanley weder in Oost-Afrika, waar hij verscheidene rivieren onderzocht; daarna begaf hij zich opnieuw naar den mond van den Congo en ontwikkelde daar, op last van onzen koning, die grootsche werkzaamheid, welke de ontsluiting der eigenlijke kern van Afrika ten doel had en in de stichting van den onafhankelijken Congostaat haar toppunt bereikte. De geschiedenis dezer bemoeiingen heeft Stanley zelf in een werk van twee deel en omstandig verhaald. Natuurlijk droegen - bij alle waardeering zijner wilskracht - de rijke middelen, zoo in geld als in medehulp verschaft, er veel toe bij om het welslagen mogelijk te maken. En ook valt het niet te ontkennen dat de beroemde man, in het belang der zaak door hem voorgestaan, zich somtijds tot schilderingen omtrent Middel Afrika liet verleiden, welke geenszins met de feiten overeenkomen, zooals door tal van latere onderzoekers is aangetoond.
Toen tengevolge van den opstand van den Madhi in Soedan de Europeanen Dr. Schnitzer (meer bekend als Emin Pasja), Dr. Wilhelm Junker en kapitein Casati, welke in de zuidelijkste provincie van den evenaar verwijlden, zich geheel van de beschaafde wereld zagen afgesneden, en de onzekerheid over hun lot tot eene poging drong om hen uit hun pijnlijken toestand te verlossen, was het wederom Stanley, die zich tot aanvoering der ondernomen expeditie aanbood. Natuurlijk gold het hier geene wetenschappelijke onderzoekingsreis, maar een volslagen veldtocht met tamelijk sterke troepenmacht en rijke geldmiddelen. Daartoe was Stanley de rechte man; intusschen wordt het meer en meer waarschijnlijk dat zijne ware zending niet zoo zeer de bevrijding van Dr. Schnitzer tot hoofddoel had, dan wel het zoeken naar de bronnen van den Witten Nijl, ten einde zoodoende een nieuwen weg van den Congo-staat naar Opper-Egypte te banen. De expeditie werd inderdaad uitgerust en onze koning schreef de regeering van den Congostaat aan, ze allen steun te verschaffen. Eindelijk kon zij ook nog haar voordeel doen met de raadgevingen van Dr. Junker, wien het middelerwijl gelukt was, zich door alle hindernissen heen te slaan en naar Europa terug te keeren. Stanley sprak hem te Caïro, vanwaar hij den 3en Februari 1887 naar Zanzibar afreisde. Hier wilde hij namelijk de karavaan voor de expeditie voorgoed samenstellen, de daartoe noodige manschappen aanwerven en dan met zijne schaar van de Kaap naar den mond van den Congo zeilen. Van daar dacht hij, dwars door Afrika Wadelai de verblijfplaatsen van Dr. Schnitzer te bereiken.
Overeenkomstig zijn plan kwam Stanley den 18en Maart aan den Congo aan, nadat hij met den machtigen Arabischen ivoor-en slavenhandelaar Tippo-Tip een verdrag gesloten had, waardoor deze zich verplichtte tot het ontzet van Dr. Schnitzer mee te werken en tegelijk plechtig tot gouverneur van Stanley-Falls tegen een bepaald inkomen benoemd werd. Den 29en Maart bereikte Stanley Banzn-Mundeka aan den Congo; wegens de zwaar geladene schepen ging echter de vaart op den verderen loop der rivier slechts langzaam en eerst den 6en Mei bereikte de expeditie Kwamouth. Daarbij kwam dat het land, hetwelk zij doortrokken, toevallig door hongersnood geteisterd werd, hetgeen den reizigers haast onoverkomelijke moeielijkheden in den weg legde.
Den 11en Mei verliet de expeditie Bolobo; Tippo-Tip ging met de voorhoede vooruit, maar Stanley had geweldig te lijden van de ondraaglijke hitte. Den 28en Mei kwam hij aan de samenvloeiing van den Aruwini met den Congo en drong toen langs eerstgenoemde rivier verder noordwaarts door. Den 6en Juni voer hij den stroom op tot aan een punt, dat hij reeds in 1883, den Aruwini opvarende, bereikt had.
Wegens de sterke strooming kon de vaart slechts langzaam worden voortgezet zoodat Stanley eerst den 28en Juni genoegzaam gevorderd was om toebereidselen te maken tot den verderen tocht over land. Van dat oogenblik luiden de berichten omtrent zijn wedervaren onzeker en tegenstrijdig. Rechtstreeks van Stanley zelf zijn sedert geene tijdingen meer ontvangen. Reeds in Augustus 1887 verspreidde zich het gerucht van zijnen dood, dat intus. schen al spoedig werd tegengesproken. Integen.