Het stadhuis te Dordrecht.
Het tegenwoordige raadhuis van Dordrecht, een fraai, ruim en doelmatig ingericht gebouw, was oorspronkelijk niet tot dat doel gesticht.
Een hevige brand, die in het jaar 1332 te Dordrecht uitbarstte en een vrij groot gedeelte der stad vernielde, verschoonde ook het toenmalige stadhuis niet. Een gedeelte van dit houten gebouw brandde af en de stedelijke privilegiën, handvesten en meer dergelijke stukken, die allen bewaard werden in eene ijzeren kast, werden zwaar beschadigd. Spoedig werd het gebouw weer hersteld en deed als zoodanig nog dienst tot het jaar 1544. In genoemd jaar echter besloot men het bijna drie eeuwen oude raadhuis, dat in een staat van bouwvalligheid verkeerde, af te breken en een bestaand gebouw, dat met drie bogen over de oude haven was opgetrokken, tot stadhuis in te richten. Dit gebouw was in het jaar 1382 gesticht voor de Vlaamsche kooplieden, die, ter oorzake van den opstand tegen den graaf van Vlaanderen, hunne woonplaatsen verlaten hadden en waarvan verreweg de meesten hun heil binnen Dordrecht zochten. Ter uitoefening van hunnen handel liet de regeering der stad in genoemd jaar eene koopmanshalle stichten, waar zij hunne waren konden uitstallen en waar tevens gelegenheid was hunne belangen, als op eene Beurs, te behartigen. Onder in dit gebouw vond men overwelfde vertrekjes, ten dienste der geldwisselaars, en men had die zoo ingericht, dat zij noch door vuur, noch door water konden aangetast worden. De vertrekken in de hoogere verdiepingen dienden tot het bergen van allerlei koopwaren, als: specerijen, edelgesteenten, reukwerken, parelen enz. Dezelfde oproer, die vele kooplieden uit Vlaanderen naar Dordrecht had gedreven, had ook verscheidene dier handelaars naar Antwerpen de wijk doen nemen. Hun handel deed de welvaart der Scheldestad zeer toenemen, maar in dezelfde verhouding als de handel te Antwerpen in bloei toenam, verminderde hij te Dordrecht, en toen in 1522 een brand in de kelders van de Hal was uitgebroken, verlieten de Vlaamsche kooplieden deze stad en trokken naar elders. De koopmanshal thans onnoodig geworden zijnde, zoo besloot de regeering der
stad Dordrecht in 1544 dit gebouw tot stadhuis te laten inrichten. Dit geschiedde tamelijk doelmatig, maar later werd meermalen het plan geopperd om den gevel van het raadhuis, die geheel in den ouden Gothischen stijl opgetrokken was, door een meer modernen te vervangen, tot eindelijk in 1833 tot die verbouwing werd overgegaan. Het stadhuis kreeg nu een aanzienlijken voorgevel met een breeden ingang, en zoo kon den 29n April 1841 koning Willem II, toen hij Dordrecht met een bezoek vereerde, feestelijk ontvangen worden in het vernieuwde raadhuis, waaraan later nog ettelijke in- en uitwendige verfraaiingen toegevoegd werden.