De Parijzenaars
ontwikkelden in de industrie van de keuken altoos eene berekening zonder voorbeeld. De afgeknaagde beenderen uit de restauraties gaan, eer zij bij de beenzwartfabrikanten komen, weer terug naar den slager, die ze weer aan andere restaurateurs verkoopt tot bereiding van zoogenaamd vleeschnat, waaruit de ‘potages gras’ voor hunne abonné's worden klaar gemaakt; eindelijk verkoopt men ze aan gaarkeukens, waar er zeker heet water uit getrokken wordt, dat verder met behulp van gele wortelen, gebrande ajuinen, enz. wordt gekleurd. Daar echter dit alles niet in staat is aan de soep datgene te geven, wat de liefhebbers er zoo gaarne in verlangen, de vetoogjes namelijk, zoo heeft een handige speculant het bedrijf der bereiding van bouillonoogjes uitgevonden. Daarbij wordt op navolgende wijze gehandeld: iemand neemt, kort voor den tijd, waarop de gasten beginnen, een lepel vischtraan in den mond, perst de lippen samen, blaast dan eenigszins hard en doet alzoo een soort van stofregen spatten, die bij 't neervallen in de soepkom de zoo gezochte oogjes vormt. Een bekwame bouillonoogjes-bereider is natuurlijk in zulke inrichtingen een zeer gewaardeerd man.