Onder verzwarende omstandigheden.
(Slot).
Merkwaardig is het dat vele beroemde persoonlijkheden zich door bijzondere eigenaardigheden in de gelaatsvorming of opvallende leelijkheid onderscheidden. De groote oud-Romeinsche dichter Ovidius had zulk een geweldig vooruitspringenden neus, dat hij daaraan den naam van Naso te danken had. Ook van den Romeinschen geschiedschrijver Titus Livius en den Griekschen wijsgeer Solon wordt verhaald, dat dit gelaatssieraad bij hen buitengewoon ontwikkeld was en de leden van het Oostenrijksche keizershuis zijn dezelfde bevoorrechting verschuldigd aan hun stamvader Rudolf van Habsburg, van wien hun geslacht dit onderscheidingsteeken geërfd heeft. Het hoogste wat de natuur in dit opzicht geleverd heeft, schijnt echter den Franschen schrijver Bergeras, die in de zeventiende eeuw leefde, te zijn beschoren geweest. Aanvankelijk officier bij de koninklijke lijfwacht, moest hij, alleen vanwege zijn neus, den dienst verlaten, daar de buitensporige aanmatiging van dit lichaamsdeel hem aanhoudend aan den spot zijner kameraden blootstelde en voortdurend onaangenaamheden op den hals haalde. In meer dan duizend duels moet de ongelukkige als kampioen voor zijn neus zijn opgetreden, zoodat hij om zijne strijdvaardigheid den bijnaam bekwam van le démon de la bravoure. Toen hij later den officiersdegen met de pen verwisselde, bleef die strijdlust hem nog even krachtig bezielen, zoodat hij niet alleen elke spottende toespeling op zijn reukorgaan bloedig wreekte, maar bij voorkeur echte vuurvreters en houwdegens tot helden van zijne verhalen maakte.
De neus van Schiller was van zeer aanzienlijke afmeting; ook de philosoof Mozes Mendelssohn en de componist Mendelssohn-Bartholdi waren als de meeste zonen der Israëlitische natie in dit opzicht bijzonder rijk bedacht.
Onder de beroemde vrouwen konden vooral koningin Elisabeth van Engeland, madame De Pompadour, keizerin Maria Theresia en Catherina II van Rusland op groote neuzen bogen, terwijl de beroemde Grieksche wijsgeer Socrates zoowel als Demosthenes, die ondanks zijn hinderlijk stotteren toch de grootste redenaar der oudheid geworden is, op de tot ons gekomen afbeeldsels zich slechts met kleine, platgedrukte neuzen vertoonen.
Het is bekend dat Voltaire zich door weerzinwekkende leelijkheid onderscheidde. Toen hij eens met Frederik den Groote, die hem aan zijn hof geroepen had, eene reis door Brandenburg ondernam, zat de koning in het eerste, Voltaire in het tweede rijtuig. In zeker dorp werd er van paarden verwisseld, en van het daardoor veroorzaakte oponthoud maakte een schildknaap uit het gevolg des konings, die den aanmatigenden Franschman eene beleediging had betaald te zetten, gebruik om den verzamelden boeren en dorpsjongens aan het verstand te brengen dat in den tweeden wagen 's konings lijfaap zat. Aanstonds omringden de boeren de koets en begonnen den daaringezeten, aangekleeden ‘aap’ op alle manieren te sarren en op te hitsen. Tevergeefs raasde Voltaire; tevergeefs poogde hij de lastige kijkers en plagers te verdrijven; de onverstaanbare geluiden van den woedenden philosoof, die geen woord Duitsch verstond, versterkten de boeren slechts in hunne meening, dat zij werkelijk met een aap te doen hadden.
Een kamerheer bevrijdde Voltaire eindelijk uit zijne weinig benijdenswaardige positie, maar deze die de poets van den schildknaap wel doorzag, beklaagde zich bitter bij den koning.
‘Wat zal ik er aan doen?’ vroeg Frederik ‘hoe zal ik hem bestraffen?’
‘Majesteit!’ riep de beleedigde, ‘stuur den kerel naar alle duivels.’
De koning, die heimelijk schik had in deze vermakelijke episode, vervulde op staanden voet den wensch van zijn gunsteling, door den schildknaap.... tot luitenant bij de zwarte huzaren te benoemen.
De beruchte Fransche revolutieheld Mirabeau kenmerkte zich, behalve door zijne Herkulische gestalte en zijn meesleepend redenaarstalent, door een afstootend leelijk uiterlijk. Dat belette intusschen niet dat hij de lieveling der dames was, daar zijne schranderheid, zijne fijne en coquette manieren hem rijkelijk het gemis vergoedden van den natuurlijken aanbevelingsbrief, die in een knap, innemend gelaat gelegen is. Ook uit den tegenwoordigen tijd zou nog menig persoon van naam aan deze galerij van leelijken zijn toe te voegen; maar het spreekt vanzelf dat dit om licht te bevroeden redenen niet doenlijk is.
Groote mannen van kleine gestalte wijst de geschiedenis in menigte aan, van Attila, den gevreesden Hunnenvorst uit de vijfde eeuw, den ‘geesel Gods’ af, tot Windthorst, de ‘kleine excellentie’ van Hannover, de ‘parel van Meppen’ toe.
De geduchte, machtige Frankenkoning Pepijn, de vader van Karel den Groote, draagt den bijnaam van ‘de Korte,’ evenals Napoleon de Groote door zijne soldaten met voorliefde ‘de kleine korporaal’ genoemd werd. Vasco de Gama, de beroemde Portugeesche zeevaarder en de veel bezongen prins Eugenius, de ‘edele ridder,’ waren klein van gestalte, maar groot van moed, en de beroemde Dominicaner-monnik Albertus Magnus, een der grootste geleerden van de dertiende eeuw, was zoo klein van persoon, dat Paus Gregorius IX hem bij gelegenheid van eene audiëntie in het Vaticaan, die hij hem te gelijk met andere monniken zijner orde verleende, herhaaldelijk aanmaande toch op te staan, meenende dat Albertus maar altijd op zijne knieën bleef zitten.
Het moeten sterke geesten geweest zijn die zelfs door de smartelijkste ziekten niet in de hooge vlucht hunner gedachten konden gestuit worden. Ieder denkt hier onwillekeurig aan den grijzen Vondel, die te midden der gebreken van den ouden dag met onverzwakte kracht de lier bleef tokkelen, of aan Bilderdijk, die de kwalen en pijnen, in zijne Ziekte der Geleerden bezongen, waarlijk niet van hooren