Het Paard in de vlakten van Mexico.
Aan vele onzer lezers, die gaarne iets onderhoudends en karakteristieks betreffende de natuurlijke historie lezen, zal eene beschrijving van het Mexikaansche paard zeker niet onwelkom zijn.
Zijn ook de aartsvaderlijke toestanden van het herdersleven zeer nauw aan elkander verwant, zoo heeft toch iedere tak der veefokkerij zijne eigenaardigheden, die dan ook steeds bepaald blijven bij eene enkele landstreek.
In Mexico vindt men de meest uitgebreide rundveeteelt tusschen de hooglanden en de zeeën, terwijl men de grootste paardenfokkerijen op de hoogvlakten aantreft.
In deze bijna boomlooze vlakten is de bodem overal arm aan water, op vele plaatsen steenachtig of rijk aan loogzout en andere zouten.
Slechts hier en daar wordt de eentonige vlakte afgebroken door enkele hoogten en eenige ruwe bergruggen, die begroeid zijn met cactussen in allerlei vormen.
In den regentijd, van Juni tot October, zijn deze vlakten met frisch groen en hoog gras bedekt, doch reeds in December is alles verschrompeld; de waterpoelen, die men tusschen de laagten vond, zijn uitgedroogd en in de warmste maanden April en Mei, kan men soms dagen reizen zonder eenig water te vinden; hoogstens ontdekt men hier en daar eenige stinkende poelen, die half gevuld zijn met een zoutachtig slijk.
In deze steppen nu treft men de grootste paarden- en muildierfokkerijen aan.
Zij hebben slechts zelden het geluk in de nabijheid te liggen van eene beek of waterrijke bron. Op kunstmatige wijze moet men meestal door uitgravingen en afdammingen het regenwater in diepe vijvers of putten bewaren, ten einde hiermede menschen en kudden te onderhouden.
De paardenteelt eischt meer opmerkzaamheid dan de rundveefokkerij.
Instinctmatig toch zoekt het rundvee de waterputten op, het weet in de diepste valleien de bronnen op te sporen, gaat dagelijks gedurende eenige uren naar de boorden der rivier of de oevers van het meer en keert des avonds weer naar zijne meestgeliefkoosde weide terug.
Dit is geenszins het geval met de paarden.
Dagelijks moet de herder de kudde naar het water geleiden, wijl ze anders bepaald van dorst zou omkomen.
De merries leven in troepen van veertig tot zestig stuks bij elkander en worden aangevoerd door een hengst, die aan de spits der kudde loopt, en herhaalde malen daar omheen trekt, de tragen voortdrijft en met iederen hengst, die hem durft naderen, een woedenden strijd begint.
Hinnekend komt de kudde over de vlakte hollen; de veulens rennen uitgelaten van dartelheid naast hunne moeders, die iedere beweging der kleine harddravers zorgvuldig gadeslaan om hen voor ongelukken te behoeden.
Bij de bron is eene soort van stal waar de dieren worden ingedreven, wanneer men voornemens is, hen voor een of ander werk te gebruiken. In hetzelfde gebouw worden ook de wonden verbonden, de zieken verpleegd, het binnenste der ooren met eene schaar geschoren en de staarten gekort.
De hengsten worden in deze streken nooit tot rijden of trekken gebruikt en ook de merries worden veel minder dan in Europa tot den arbeid gebezigd. In enkele gevallen worden de merries nog door de vrouwen der landlieden bereden.
De Mexikaansche paarden zijn niet zeer groot, doch komen in bouw zeer goed overeen met de Arabische. De kop is klein, de neus weinig gebogen, doch daarentegen zijn de neusgaten wijd geopend; zware en dikke aderen loopen langs den kop, het oog is levendig en het kleine oor zeer bewegelijk. Hun beendergestel is vast en stevig, hoewel de pooten fijn gebouwd zijn. De hoef is klein en hard en wordt zelden beslagen. De zwarte hoeven hebben de voorkeur boven de lichtkleurige.
Bij eene paardenfokkerij op zoo groote schaal, vindt men natuurlijk vele rassen, die evenwel allen van Andaluzischen of Barbarijschen oorsprong zijn. - Over 't algemeen genomen zoekt men lichtgebouwde dieren te bekomen, welke bij een vurigen aard een taai en onvermoeid gestel hebben.
Deze paarden hebben even als de Arabische, een dunnen staart en zijn ook niet minder dan deze gezocht. Over het geheel evenwel zijn bij deze paardenstaart en manen zeer zwaar.
Een op zichzelf staande ras vormen de telgangers, wier vlugge treden den draf bijna gelijk komen, zonder dat ze echter daardoor kortademig worden. Ieder reiziger, die op dit paard eene reis doet, vermoeit zich daardoor niet meer, dan wanneer hij in een draagstoel zat.
Het Mexikaansche paard is een hard leven gewoon en heeft ook weinig behoeften. Reeds in den vroegen morgend wordt het gezadeld en nadat het eerst gedronken heeft, maakt het hierop eene lange dagreize zonder voeder en zonder rust, en dat dan meestal nog door ongebaande bergwegen of brandend heete vlakten.
Is het avond geworden en heeft men het ontzadeld, dan laat men het een oogenblik vrij, opdat het zich eens naar hartelust in het zand kunne omwentelen. Hierop geeft men het dier wederom te drinken en wascht het den rug zoover als de zadel gelegen heeft. Nu eeist krijgt het droog voeder, dat uit gesneden stroo bestaat, hetwelk men met maïs of gerst vermengd heeft. Een en ander wordt hem ruimschoots toebedeeld, zoodat het gedurende den nacht volop te eten heeft. Niet zelden gebeurt het echter, dat het dier er minder goed afkomt; want men bindt het ook wel met