‘Wat komt het er op aan, als ik toch moet sterven! Ik wil spreken en kan bij dien helderen gloed der zon dat sombere zwijgen niet verdragen. Moet ik inderdaad sterven, Hedwig? 't Komt me zoo vreemd voor; ook ben ik in 't geheel niet bevreesd, en toch meende ik vroeger altijd dat sterven iets verschrikkelijks was. Maar ik zou toch gelukkiger sterven, indien nog een wensen vervuld kon worden.’
‘Zeker zal die vervuld worden,’ zei Hedwig; doch over Leontines gelaat verspreidde zich eene uitdrukking van twijfel.
‘'t Is zoo'n vreemde wensch, Hedwig. Als gij hem hoort, zult ge mij voor dwaas en kinderachtig houden. En niettemin zou ik gelukkiger sterven, als die wensch vervuld werd, -en niemand zou er leed door geschieden. Reeds lang heb ik dien wensch gekoesterd, maar ik durfde er niet van spreken. Nu echter wordt hij steeds levendiger in mij; ik geloof dat ik niet gerust kan sterven, als hij onvervuld blijft.’
‘Al uwe wenschen zijn tot heden vervuld geworden, liefste Leontine, en ik ben overtuigd dat ook deze wensch zal wordeningewilligd.’
De zieke zag met een tevreden lachje hare nicht in het edele gelaat.
‘Ge hebt gelijk’ hervatte zij, ‘nog nooit heeft iemand “Neen” tot mij gezegd; nooit is mij iets geweigerd of heeft men mij onvriendelijk behandeld. Allen beminden mij. O, ik was zoo gelukkig, zoo volkomen gelukkig. En toch zal mijn leven nu weldra geëindigd zijn - ik zal zoo jong sterven! Ik ben eerst achttien jaar! Nu zou de vervullinig van den vurigsten wensch mijns levens de bekroning van mijn geluk zijn. Maar hoe zal ik u dien wensch doen kennen, Hedwig? - Luister! Ik heb eens een witmarmeren kruis met een schoon opschrift op het graf van een jong meisje gezien. Weet ge welk opschrift ik op 't mijne zou willen hebben?’
Er kwam geen antwoord op die vraag, en Leontine vervolgde:
‘Ik wenschte dat iedereen op mijn grafsteen kon lezen: Hier rust Leontine Seewald, geboren Harders. Zij leeft voort in de herinnering van haren echtgenoot.’
Nadat Leontine aldus haar hartsgeheim had geopenbaard, verdween de roode blos van haar kinderlijk lief gelaat, en zij verborg het in hare handen.
Er heerschte eenige oogenblikken eene diepe stilte. Hedwigs gelaat was ontzettend bleek geworden. Een hevige strijd werd in haren boezem gestreden; toen vroeg zij zacht, maar met nadruk:
‘Bemint ge hem zoo innig, Leontine?’
‘Ja, Hedwig, ik bemin hem meer dan iets op de wereld, meer dan mijn vader en mijne moeder - meer dan u, dierbare Hedwig, en oneindig meer dan mijzelze. Ik bemin hem zoo innig, dat ik als zijne vrouw wensch te sterven. Is dat niet recht dwaas, Hedwig!’
Hoe echter zou deze 't dwaas hebben kunnen vinden, een man te beminnen, dien zijzelve zoo innig lief had?
Zij kuste het bleeke gelaat der zieke.
het keizerlijk lustslot schönbrunn..
‘Bemint hij u ook, Leontine?’ vroeg zij met bevende stem.
‘Zeker bemint hij me. Iedereen houdt veel van mij, Hedwig! Gij zelve hebt het mij dikwijls gezegd.’
‘Dat is waar, maar in dit geval, dierbare vriendin, geldt het eene liefde van geheel anderen aard, eene liefde, die zoo geheel verschilt van die tusschen vrienden en bloedverwanten.’
Een smartelijke trek kwam op Hedwigs bleek gelaat, toen zij deze woorden sprak.
‘Wat doet het er toe!’ zei Leontine op een toon, die meer vertrouwen dan verwondering en twijfel verried. ‘Welke beteekenis heeft het onderscheid, dat de menschen in de liefde maken, voor mij, daar zij zeggen dat reeds morgen mijn aardsch leven zal geëindigd zijn?’
‘Hoe kunt ge dan nog zoo'n dwazen wensch voeden, lieve vriendin? Hoe kunt ge dan aan zoo iets denken?’
‘Dat begrijpt ge niet,’ antwoordde Leontine met zwakke stem: ‘niemand begrijpt het, behalve ik. Zie, ik heb hem bemind van af het oogenblik dat ik hem voor het eerst zag, en van dag tot dag kreeg ik hem meer lief - nu wilde ik zijn naam dragen vóórdat ik sterf. Ik wensch dat de menschen aan mij denken als aan Leontine Seewald, niet aan Leontine Harders. Als de dood mij komt opeischen, wil ik Bertrams hand in de mijne hebben, hem in de oogen blikken, mijn hoofd aan zijne borst vleien. Dan zal ik rust vinden. Ach, Hedwig, bedenk hoe spoedig ik sterven zal, en hoe jong! Mag mijn einde dan niet zacht zijn? De herinnering aan mijn dood zou voor u geene aan. gename herinnering zijn, indien ge tot u zelve moest zeggen, dat mijn laatste wensch door uwe schuld onvervuld was gebleven. Hij kan immers vervuld worden.’
‘Maar hoe?’ vroeg Hedwig met klanklooze stem. ‘Zeg mij wat ik doen moet.’
‘Hij is hierin huis ik weet het,’ fluisterde Leontine in koortsachtige opgewondenheid. ‘Ik hoorde zijne voetstappen toen hij de deur voorbijging; ik kan ze van alle andere onderscheiden. Mijn hart ontroerde bij dat geluid. Hij is hier gekomen om mijn armen vader te troosten; hij was altijd zoo vriendelijk voor ons.’
‘Ja, hij is hier,’ mompelde Hedwig hevig ontroerd.
‘Ga tot hem, lieve! Spreek met hem! Zeg hem wat mijn laatste wensch, mijne laatste bede op aarde is. Hij zal die niet weigeren. Het moet zoo zijn! Zeg hem dat ik dan kalmer sterven - rustiger slapen zal. Zeg hem.... Ach, Hedwig, gij kunt oneindig beter daarover met hem spreken dan ik. Ga, en haast u. Zend mijn vader hier, ik moet hem er ook over spreken.’
Met eene plotselinge hevige gemoedsaandoening richtte Leontine zich half overeind. De uitdrukking van haar gelaat verschrikte Hedwig.
‘Indien Bertram niet komen wil,’ sprak zij, ‘als hij weigert, laat dan niemand bij me toe - dan wil ik eenzaam sterven. Maar hij zal het doen, en ik zal - zijne gade zijn. Ik bid u, houd u niet langer op en ga.’
In de grootste ontroering en verwarring stond Hedwig op en verliet de kamer.
(Wordt voortgezet. )