Er is wel geen menschelijk gebrek, dat zoodanig de algemeene deernis opwekt als het ongeluk, blind te zijn. Den armen blinde toch is het ontzegd Gods schoone schepping, de wonderen van natuur en kunst te beschouwen; de schakeering der kleuren, de pracht van den sterrenhemel, de gelaatstrekken zijner dierbaren, dat alles is voor hem met eeuwigen nacht omhuld. De geest dezer beklagenswaardigen is minder op de buitenwereld gericht, hun ontbreken als het ware de vensters, waardoor zij naar buiten kunnen blikken; de blinde roept zijne levendige verbeelding te hulp en aan hare hand bouwt hij zich zijne eigene wereld op. Wanneer een blinde eenmaal gezegd heeft dat de roode kleur op den klank der trompet moest gelijken, dan bewijst dit hoe deze ongelukkigen er op uit zijn, datgene wat voor hen met de zinnen waarneembaar is, met het voor hen onbereikbare in verband te brengen en zich zoodoende eene voorstelling te maken van datgene, wat alleen door het zintuig des gezichts kan opgenomen worden. En toch hebben blinden onsterfelijke dichterlijke scheppingen voortgebracht en natuur en menschen geschilderd met een meesterschap, dat verbazing wekt.
Zoo Homerus, in dit opzicht de grootste schilder der klassieke oudheid, werkelijk, gelijk de sage wil, blind geweest is, toen hij zijne grootsche helden dichtende, Odyssea en de Ilias zong, dan is ongetwijfeld de kunstwaarde dier onsterfelijke werken nog des te hooger te schatten, daar geene eigen aanschouwing, maar alleen de zelf vindende en scheppende geest hem in dat geval de bouwstoffen van zijne dichterlijke scheppingen geleverd zou hebben. Gelijk intusschen de heele gestalte van Homerus zich in het nevelig rijk der mythen verliest, valt ook, de hem toegeschreven blindheid met geen geschiedkundig document te bewijzen, en als men de kleurrijke natuurschilderingen in zijne werken leest, komt het haast ongelooflijk voor dat die tafereelen niet aan eigen aanschouwing zouden te danken zijn. Van den anderen kant is echter de blinde zanger, die in de Odyssea optreedt, zoo trouw naar het leven voorgesteld, dat de commentators van dit gedicht niet anders konden gelooven, dan dat het door een dichter, die zelf blind was, moest geschreven zijn.
Milton, de groote Brit, wiens hoofdwerk Het verloren Paradijs hem in de voorste rij der dichters van alle natiën stelt, was volslagen blind, toen hij dit groote heldendicht van twaalf zangen schreef, zoodat hij het eene zijner dochters dicteeren moest. Maar hij was reeds in de veertig jaar, toen hij het licht der oogen verloor en kon op de indrukken teren, die hij in zich opgenomen had, toen hij zich in het volle genot zijner zintuigen verheugde.
Als eenig in de geschiedenis staat het feit vermeld dat een veldheer het gezicht miste, gelijk dit bij den gevreesden Hussieten-aanvoerder Ziska het geval was. Reeds als kind verloor hij door een ongelukkig toeval het linkeroog en bij de belegering van het slot Raby in 1420 door een pijlschot ook het rechter. Toch duldden zijne Hussieten niet, dat hij het opperbevel neerlei; hij liet zich vóór het ondernemen van een veldslag eene nauwkeurige beschrijving van de streek geven en regelde daarnaar de opstelling van zijn leger. Zelden vergiste hij zich in deze krijgsordeningen en bijna altijd voerden deze tot de zegepraal.
Van Belisarius, den beroemden veldheer van den Byzantijnschen keizer Justinianus I, maken wij hier slechts ter loops melding, daar aan de sage, volgens welke hem na een verloren veldslag de oogen zouden uitgestoken zijn, een degelijke historische grond ontbreekt, ofschoon de gestalte van den blinden veldheer zoowel in de beeldende kunst als in het drama menigmaal ten tooneele is gevoerd, het schoonst ongetwijfeld door den Franschen schilder Gérard, wiens voorstelling door talrijke afbeeldsels bekend is. Tevens zij hier nog herinnerd aan den blinden koning George van Hannover, die door de omwenteling van 1866 eene historische persoonlijkheid geworden is.
Eene tragi-comische uitwerking maakt het wanneer men bedenkt dat er ook een blinde.... tooneelspeler geweest is, namelijk Louis Giotto, die om de voorstelling zoo natuurlijk mogelijk te maken, in den schouwburg te Vicenza in de rol van den blinden koning CEdipus uit Sophocles' treurspel optrad en wel onder steeds toenemenden bijval.
Niet minder zonderling klinkt het, als men van een muzikant spreekt, die van het gehoor is beroofd. En toch was het een der grootste componisten van alle tijden, Ludwig van Beethoven beschoren, in zijne laatste levensjaren met totale doof heid geslagen te worden. Welk een verbazend kunsttalent, welk een muzikaal genie moet er in het binnenste van den meester gewoond hebben, dat het hem mogelijk was, zonder zelf een toon te hooren, toch de klankwerking zijner onovertroffen symphonieën te beoordeelen! Daarbij vergeleken heeft de doofheid van Le Sage, den schrijver der in alle talen overgezette satirische romans Le Diable boiteux en Gil Blas niet veel te beteekenen; want om dien letterkundigen arbeid te beoordeelen had de schrijver het zintuig des gehoors in elk geval niet rechtstreeks noodig. Alexander von Humboldt, Klopstock en andere beroemde mannen werden in hunne laatste levensjaren eveneens zeer hardhoorig, doch dit moet op rekening van hunnen hoogen ouderdom gesteld worden en deed dus in het minst geen afbreuk aan hunne werkzaamheid als schrijver.
(Slot volgt).