Iets over de speelkaarten.
Wie heeft de speelkaarten uitgevonden? Zij zijn tot ons uit het Oosten gekomen even als het schaakspel, doch bij de Oosterlingen waren zij geen spel. De sterrenwichelaars, die den loop der sterren nagingen, teekenden hunne waarnemingen in zekere figuren op tafeltjes, welke zij dooreen mengden, nederwierpen, er enkele kaarten uittrokken, of voor zich uitspreidden, zoo als nu nog de kaartlegster doen.
In de twaalfde eeuw kwamen de Italianen op den inval, een bepaald aantal kaarten te nemen en ze als speelgoed voor de kinderen te gebruiken. Zij noemden ze Naibi. De Italiaansche kaarten bestonden toen uit figuren, welke de Muzen, de Wetenschappen, de Deugden, de Planeten voorstelden; zij bepaalden tevens het verband tusschen de sterren en de aarde en gaven algemeene aanwijzingen over aardrijkskunde en natuurkunde.
Eerst waren er vijftig kaarten in vijf afdeelingen met vijf verschillende kleuren. Men schilderde ze met de meeste zorg op een gouden, met arabesken versierden grond. Als men speelde werden de kaarten in vier gelijke compagnieën verdeeld, welker aanvoerders de azen waren. Elke compagnie bestond uit 8 soldaten van 2-9 genummerd, aan haar hoofd stonden een koning, eene koningin, een stalmeester en een rijknecht. Spoedig echter liet men den stalmeester vervallen en stelde de tien voor hem in de plaats, zoodat de kaarten toen als thans geregeld waren.
Sedert dien tijd hadden er alleen veranderingen plaats gehad in de namen en de kleederdracht, die echter de mode van dien tijd niet volgde. De Fransche revolutie, welke alles het onderste boven keerde en zelfs de tijdverdeeling, de munten, maten en gewichten veranderde, bemoeide zich ook met de kaarten De lompe figuren, welke wij kennen, werden door David, den schilder, door sierlijke compositiën en draperijen vervangen. De boeren werden voorgesteld door vier figuren, welke de genieën van den oorlog moesten beteekenen. De vier vrouwen werden de vrijheid des volks, het geloof, het huwelijk en de drukpers; eindelijk werden de heeren vervangen door vier mannelijke figuren half militair, half burger; zij stelden voor de gelijkheid der standen, der rechten, der plichten, der kleuren.
Onder Napoleon keerde men weder tot de oude kaarten terug.
Ten onrechte houdt men zeker edelman uit de 13e eeuw, Alexander Karel de Harley, voor den uitvinder der speelkaarten; het is echter bewezen dat zij reeds eene halve eeuw vroeger in zwang waren. Reeds in de 14e eeuw werd het kaartspel in bijna alle Staten van Europa als zedenbedervend op koninklijk bevel verboden.
Volgens eene andere lezing werden de kaarten bedacht, om den ziekelijken en onnoozelen koning Karel VI van Frankrijk afleiding te geven; doch ook dit berust op eene dwaling. Men legde den armen koning een Italiaansch of Spaansch spel voor, dat een weinig gewijzigd was. Het quadrille en tournière, die aan het Fransche hof zeer gezocht waren, gaven aanleiding tot het piket, vier quadrilles, elk uit acht personen of kaarten bestaande, maakten een spel. Deze quadrilles stelden de verschillende standen voor, die steeds met elkander in strijd zijn.
Harten was het beeld der geestelijkheid, Klaveren dat van den adel, Ruiten dat der burgerij, Schoppen dat van het volk; aldus beteekende harten de deugden, klaveren de macht, ruiten den arbeid en schoppen de ellende.
Harten stelde voor alle goede en edele gezindheden: wijsheid, liefde, gerechtigheid. Klaveren was de knevelarij - het beeld der souvereiniteit. Ruiten dat van den handel en der nijverheid, enz.
Alle koningen, die zich eenigermate bemind hadden gemaakt, werden na elkander de beschermers van de koningen van het kaartspel; eerst na veel veranderen besloot men tot vier koningen van vier beroemde natiën: Karel de Groote was de koning der Franschen, Alexander de koning der Grieken, Caesar de vorst der Romeinen, David de koning der Israelieten. Deze keus kwam geheel overeen met den geest van dien tijd. Karel de Groote had tot koningin Hildegarde, de Perzische Roxane werd naast Alexander geplaatst, de Egyptische Kleopatra naast Caesar, de Israelitische Judith naast David.
Ook kwam de keus der boeren of knechten met deze schikking geheel overeen. Karel de Groote werd bediend door den Palentijn Roland; Perdicas volgde Alexander; Caesar had Crassus, zijn ouden mederegent in het Driemanschap, en David had Joseph, den minister van Farao, tot dienaar.