De Zielen des Vagevuurs.
Er was eens eene arme oude vrouw, die eene nicht had, welke zij met de grootste zorg opgevoed en altoos binnenshuis gehouden had. Het grootste leed dezer arme ouderlinge bestond in niet te weten wat er van hare nicht worden zou, als zij deze voor een beter leven achterlaten moest. Ook deed zij niets dan Gode vragen het jonge meisje eenen goeden echtgenoot te zenden.
De oude moei diende in het huis van eene harer buurvrouwen, die herbergierster was en die onder hare gasten een schatrijken Indiër had. Deze liet zich op zekeren dag ontvallen dat hij gaarne in den echt treden zou als hij een deugdzaam, ijverig en behendig jong meisje vond.
De oude vrouw zette groote ooren op bij dit bericht en zegde den rijken trouwlustige des anderendaags, dat hij vinden zou wat hij zocht in hare nicht, die een ware schat, een juweel was, met zulke behendigheid begaafd, dat zij de vogelen uitschilderen kon, terwijl zij vlogen.
De Caballero antwoordde dat hij het jonge meisje wilde leeren kennen, en hij haar ten dien einde des anderendaags zou gaan vinden.
De oude vrouw liep naar huis, zegde aan hare nicht, dat zij de woning schikken en zich den volgenden dag net kleeden moest; want dat zij een bezoek krijgen zou.
Als de Caballero des anderendaags kwam, vroeg hij aan de maagd of zij spinnen kon?
Zij, niet kunnen spinnen? zegde de moei. Zij doet een spinrok verdwijnen als een dorstige een glas water.
Wat hebt gij gedaan? zegde de nicht als de Caballero vertrokken was, na haar drie spinrokken overhandigd te hebben om te verwerken. Wat hebt gij gedaan? Ik kan niet spinnen!
Komaan! komaan! zeide de moei, kwel u zelve niet en dat Gods wil gebeure?
In welke verlegenheid brengt gij mij! wedervoer de nicht weenende.
Pas nu wel op, antwoordde de moei. Gij moet volstrekt deze drie spinrokken verwerken Uwe toekomst hangt er van af.
Het meisje trad des avonds gansch bedrukt in hare kamer, en begon zich den zielen des vagevuurs aan te bevelen, die zij grootelijks vereerde. Terwijl zij bad verschenen haar plotseling drie zielen, schoon van aanzien en geheel in een wit gewaad gehuld. Zij zegden aan de maagd, dat zij geene vrees koesteren moest, want dat zij door hen zou beschermd worden als belooning voor hare gebeden. Daarop namen de drie gestalten elk een spinrok aan en op een oogwenk maakten zij garen zoo fijn als een haar.
Als de Caballero den volgenden dag kwam, stond hij verstomd over zooveel behendigheid, gepaard aan zooveel vlugheid.
Had ik het niet gezegd, genadige Heer, zegde de moei, die buiten haar zelve was van vreugde.
De Caballero vroeg aan het meisje of zij naaien kon?
Zij, niet kunnen naaien? zegde de moei fier. Het naaiwerk schijnt in hare handen te smelten, als de krieken in den mond.
De rijke Indiër overhandigde alsdan een stuk fijn lijnwaad om drie hemden uit te vervaardigen, en er gebeurde hetzelfde van den vorigen dag, en nogmaals had hetzelfde plaats den volgenden dag, als de heer eene vest bracht, om ze door het meisje te laten borduren. Edoch, als het arme kind zich des avonds met meer vurigheid dan gewoonlijk den zielen van het vagevuur aanbeval, verschenen zij weder en eene van hen zegde haar:
Wees niet bevreesd, wij zullen deze vest voor u borduren; maar op eene voorwaarde.
Welke! vroeg de maagd angstig.
Dat gij ons op uwe bruiloft noodigt.
Ga ik dan trouwen?
Ja, antwoordde de zielen, met dien rijken Indiër.
En zoo geschiedde het; want als de Caballero den volgenden dag de vest op zulke kundige wijze geborduurd zag, dat het scheen alsof zij niet eens aangeraakt geweest was, en daarbij zoo schoon bewerkt dat zij door hare schittering verblindde, zegde hij aan de oude vrouw, dat hij met hare nicht in het huwelijk treden wilde.
De moei was zoo tevreden, dat zij wel zou hebben willen dansen van vreugde; maar dit was het geval niet met de nicht, die zeide:
Wat zal er mij overkomen als mijn echtgenoot bemerken zal dat ik niets kan?
Komaan, stel u gerust, antwoordde de oude; de zielen des vagevuurs, die u reeds driemaal uit den druk gered hebben, zullen niet ophouden u te beschermen.
Alles werd dus voor de bruiloft gereed gemaakt; en den dag te voren trad de verloofde, die de aanbeveling harer beschermsters niet vergeten had, voor eene schilderij, waarop de zielen des vagevuurs afgebeeld waren, en verzocht deze op haar huwelijks feest.
Op den bruiloftsdag en te midden van het maal, kwamen er drie oude vrouwen binnen, die zoo afgrijselijk leelijk waren, dat de Indiër er verbluft over stond en zijne grootste oogen openzette. De eene vrouw had een arm, die te kort was, daarentegen was de andere zoo lang, dat hij over den grond sleep; de tweede was gebocheld en had een geheel verdraaid lichaam; en de derde had oogen, ronder dan die eener kreeft en rooder dan wijn.
Lieve Hemel! riep de Caballero uit, wat zijn dat voor drie vogelschrikken.
Het zijn moeien van mijnen vader, antwoordde de bruid, die ik op mijn huwelijksfeest uitgenoodigd heb.
De heer, die zeer wellevend was, ging daarop tot de oude vrouwen, richtte hun het woord toe, en bood hun zetels aan.
Zeg mij eens, sprak hij tot de eerstbin-